Interview met Erik Hobijn Door Geert Lovink Deel 2: Wat er aan voorafging (SKG, NRC, Aorta) De Techniek van de Omkering 1977: Zondag 's ochtends om 3 uur pakten wij onze emmertjes met verf en kwast, en in de winterschilder-traditie van Robert Jasper Grootveld, gingen we op de fiets om het beeld te verspreiden. Ons symbool, de SKG- ster, was een parodie op de RAF en had iets van geweld en een geheim in zich. Meteen vroeg men zich over af: 'Wat is SKG?'. Zodoende hadden we een ruimte in de media gecreārd. Via de graffiti kreeg je ontmoetingen op straat, pictogrammen die elkaar kruisden. En zo kwamen we Ivar tegen. Dr. Rat stond overal. Naast een grote, al wat oude SKG-ster, stond 'Rat' en in de ster zelf stond 'Jarig' (dat was van Jos Baas) en 'Venetiā Mon Amour'. Zo hebben we elkaar leren kennen. Jos Baas was indertijd een straatjongen die via de scene van Kees Hoekert en Robert Jasper Grootveld was binnengekomen. Daar gold de ijzeren wet dat het niet van belang was wat je deed, maar het verhaal, de mythe. Je deed niet aan dokumentatie, dat werd juist afgewezen. Galeries of presentaties was allemaal volkomen oninteressant. Het speelde zich af op straat en de kunst was om het verhaal rond te krijgen. Je moest zo argeloos mogelijk je daden verrichten en je zo min mogelijk hechten aan wat je aan het doen was. De belangrijkste techniek was het omkeren van de situatie. Dat kon in taal of gedrag zijn, de manier waarop je je voordeed, je kleding. Als we op bezoek gingen bij Kees Hoekert en Jasper Grootveld (uit de Provotijd), namen we als kado de akties mee die we gedaan hadden. Je ging zitten en zei niets. Langzaam aan vertelde iemand anders het verhaal over jou en dat poetste je dan ietwat bij. De aversie tegen organisatievormen komt zeker uit de hoek van Kees en Jasper. Wij parodieārden dat. Ik heb later Minus Delta-t leren kennen, die ook heftige performances deden met bommen en aanvallen en jatten, net als wij. Maar zij waren zeer ideologisch onderbouwd. Wij ging naar DÅsseldorf en kregen training, Jos, Ivar en ik. Een van de lessen was heel praktisch: elke kroeg die je inging, daar moest je uitgegooid worden. En je moest weten waarom. Je moest een overtreffende trap vinden, waardoor er weer ruimte ontstond. Een outcast worden zodat je vrijheid hebt. De positie van de loaner gaf je de meeste ruimte om door al die gebieden zoals het kraken, de intellectuelen en de kunst heen te reizen. Ivar was vooral begaafd in het manipuleren van mensen. Hij gebruikte z'n dope als een mes om op ieders strot te zetten. Wij noemden dat medisch expressionisme. De eerste keer dat hij bij mij kwam, had hij apart water en een schone naald meegenomen en ging achterin de loods, een schot zetten, waarop wij zeer gefascineerd toekeken, want dat had ik nog nooit gezien. Voor mij was dat life art. SKG was een anonieme ruimte waarin je als privĒ-persoon ook anoniem in rondwandelt. Eigenlijk was het geen groep. Jarenlang ben ik dat alleen geweest. Ik trok niet op in groepsverband. Dat had ook gevaren, want ik ben drie of vier keer helemaal in elkaar geslagen. In het begin werden punks in elkaar geslagen, gewoon omdat ze er anders uitzagen. Die eenzaamheid vond ik heel belangrijk omdat ik vond dat het het tijdperk was het individu. Het ging om de persoonlijke omkering: Het zwarte innerlijk (wat ik nu zie als het oorlogsverleden) kon je buiten hangen, zoals swastika's of scherpe voorwerpen die ik aan me had hangen. Als ik vree met m'n vriendin zat zij onder allerlei sneetjes en wondjes. Tampons, condoms, alles wat normaal verborgen was, wat intern was, hing ik aan de buitenkant. PrivĒ en openbaar liepen al genoeg door elkaar heen, ik hoefde niet in een groep te opereren. Mijn vriendschap met Jos en Ivar ging op persoonlijke grond, samen avonturen beleven. Wij vonden het prachtig om bij kernenergie- manifestaties naast de macro-idioten te gaan zitten, voor het contrast. Die mensen flipten op ons, maar waren toch wel gecharmeerd dat wij bij hen waren. Je had de mogelijkheid om alles te doen. Je zei iets waar ze het mee eens waren, en dan weer het tegenovergestelde, het liefste als een tv-camera bij was. Dan sprong je ineens in beeld, zei je iets dat niet terzake deed en tack! was je weer buiten beeld. En elke dag begon dat weer opnieuw. Opstaan en revolutie maken. Je probeerde op bepaalde plaatsen Neo-Nazi te zijn. Maar we hadden ook kontakt met oud-KZ mensen, die ons opstookten bij het kattekwaad. David Velthoen en Peter Giele kwamen uit de traditie van het kunst- maken en documenteerden ook alles. Zij gingen dat ook met mij doen, de dingen die ik op straat deed. Dat vond ik heel benauwend. Een indiaan wil niet gefotografeerd worden, omdat dan zijn ziel gepakt wordt. Hetzelfde gebeurt er als een toerist een foto van je neemt. Ze gaan een gedeelte van je ruimte bezetten. Op het moment dat je zo vastgelegd bent, moet je ook voldoen aan wetmatigheden van de kunstpers. Het nivo wordt ludiek. Zo ging ik op straat liggen en liet m'n silouette naschilderen. Ik bedoelde het bloederig. David deed dat ook, maar schilderde het geel in. Qua beeld duidelijker en dat kwam dus ook sneller in de pers. Maar ik vond dat inhoudelijk niet juist. Een silouette betekent dat de politie hier is geweest en dat er een ongeluk is gebeurd. Werk dat je in je ooghoek opvangt en dat zich in een tussengebied zit. Het kan een realiteit zijn. Het herinnert aan iets dat stuk kan gaan. 'Een hogere vorm van allertheid door constante detonatie' was de uitdrukking die we daarvoor gebruikten. Het ging mij om de pictogrammen. Je was een soort striptekenaar. Maar dan was de straat, je hele sociale omgeving je krant. Zo is ook het ME-poppetje ontstaan (op de Vondelbrug). 'Even geniaal zijn, even de hand van God', zo noemden we dat. Ik probeerde me te trainen in het opvangen van de Zeitgeist. Het NRC was een enorm doolhof, waar we met de windbucks doorheen liepen. Als de politie achter je aanzat, kon je altijd vluchten in de nis. Dat was een kast, deed je de deur open, dan zaten daar planken in en daarachter zat een nis, een ronde ruimte voor 4,5 mensen. Daar was je onvindbaar. We gooiden drukinkt op straat, dat droogde niet, echt een ramp. Mijn uitvalsbasis in de Vierwindenstraat zat helemaal onder de groene drukinkt. In het NRC deed alles het nog, het licht, de liften. In het begin had iedereen twee huizen. Ik had een benedenruimte die ik als opslag gebruikte. Je verzamelde afval, deed het rolluik open, haalde het naar binnen en deed het luik weer deed. Daarvan bouwden we torens. In de VS had je begin jaren tachtig dit soort ruighuid niet. De vrijruimte daar, die 10% van de maatschappij, bestaat uit criminaliteit. Maar wij hadden het NRC en de stad als terrein. Ken de Sociale Maskers Als het link werd kon je altijd een masker opzetten. Zoals dat bij Art Spiegelman dat in Maus II voorkomt. Als het zo uitkwam deed je een politiek masker op, dan was je tegen de PvdA. De politie herkende dat en dan was je niet meer gevaarlijk, dan was je gelokaliseerd, zo werkt dat in Holland. Het is net als een spons. Maar ga je door de bodem, dan worden ze echt agressief. Als ze je arresteerden, was je kunstenaar en kwam je met fl. 15,- boete vrij. Jos is een keer weggelopen met een Van Gogh onder z'n arm. De suppoost kwam naar hem toe en vroeg: 'Wat gaat U doen?' Toen zei Jos: 'Dat ga ik boven m'n bed hangen.' 'Maar meneer, dat kan toch niet' en pakt dat schilderij af. Zo'n oude man, die Jos vaderlijk heeft toegesproken, loopt terug en realiseert zich pas op dat moment het om miljoenen gaat. Maar ze moesten Jos uiteindelijk vrijspreken omdat zo'n motief niet kon lokaliseren. Ik heb een keer op een opening een schilderij van Rob Scholte gejat. Ik heb hem dat gezegd. 'Hmm, wat! hoe?' Als er niets van je gestolen wordt, ben je toch een kunstenaar van niks! Stel je voor, je hangt naast Van Gogh. Wie wordt er dan gestolen? Who's the best? Daartegen had hij geen verweer. Als je in Nederland de sociale maskers kent, dan heb je alle ruimte. In de ruimte die later Aorta werd, hielden wij Saturday Night Fevers. Ratten eten, oreren, krantje 'Beneden Amsterdams Peil', auto banden in de fik steken, van het dak springen. Moeilijk om theater en echt uit elkaar te houden, het pistool... Hoffotografe Karen Russell... Mijn vader zei altijd 'Je moet niet geregistreerd staan.' Hij weigerde ook begin '70 om mee te doen aan de volkstelling. Je zat in ruim sop. Doordat de pers erover begon te schrijven en te gissen, kon jij het ritme bepalen. De onderwerpen die we ter hand namen, werden zeer nihilistisch samengesteld, dat hing van onze mood af, wie je ontmoette, waar wat plaatsvond. Het ging om het zoeken naar het lumineuze idee. Een hap vitamine C en dan gingen we zitten wachten op de inval. Jos, Ivar en ik waren alledrie zonen van de oorlogsgeneratie. We waren aan het trainen voor surviving. We hadden alle drie de tik dat zodra een situatie relaxed was, hij niet voldeed aan de wetten die wij hadden gesteld. Er heerste altijd een spanning, in een zure omgeving. Je moest vechten om te overleven, het was altijd oorlog. Als we een performance gingen doen, dat zeiden we: 'even oorlogje voeren, de revolutie laten uitbreken, op de barrikade.' Absoluut niet politiek. De kraakbeweging was voor een grote speeltuin. Vergaderingen waren een zalig object om in rond te banjeren, wat je ook maar twee of drie keer deed, want daarna werd het saai. Je kon een rookbom afsteken (zoals in Museum Fodor, samen met David Velthoen) of een grafzerk bouwen voor de jaren zeventig. De jaren tachtig zou ons terrein worden, als voorbereiding voor D-day, dat gevoel heerste sterk. Aan het eind van deze periode ging ik dope gebruiken (wat niet werkte), ik werd psychotisch, nam slaappillen en verdween toen van de ene op de andere dag van uit die scene. Met het mes van mijn opa had ik een SKG- ster in mijn buik gekerft. Ik moest het met hand doen, en in dat gevecht met de hand bleek dat de wil om te leven veel sterker was. Dat ben ik gaan cultiveren en daaruit de zelfmoordmachine ontstaan. De desillusie van de zelfvernietiging en het herwinnen van de wil tot leven. Hieruit heb ik een positieve houding ontwikkeld tegenover het geweld aandoen aan het lichaam, in een bepaalde periode. De grenzeloosheid die je denkt dat er is als je jong bent.