Lex Wouterloot Gesamtkunstwerk Europa Tweeluik over het Avondland en zijn Widersacher I. 'Europa 1992 verandert ook uw wereld', luidde het motto van een Nederlandse public-relations campagne die in 1988 van start ging. Het gonsde in de media van 'Europa 1992', zodat het er even op leek dat er heel wat stond te gebeuren met het wegvallen van de grenzen tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap. De integratiepolitiek van geleidelijkheid en gewenning werd echter wreed verstoord door de val van de Berlijnse muur en de regimes die zich achter deze versperring hadden verschanst. Europa bleek opeens een stuk groter dan in het bestek voor het imago-building was vastgelegd. Men had het kunnen weten, want in 1942 sprak een voorzienende Nederlandse landverrader reeds: 'Met de nieuwe ordening van Europa gaat de nieuwe ordening van het oostland hand in hand. Beide ordeningen vormen ÇÇn geheel en het gestelde doel vereischt ook het teniet doen van oude tegenstellingen en het herscheppen van een nieuwe groote en machtige eenheid.' Hersteld van de politieke verwarring werd de burgers van de Bondsrepubliek in paginagrote advertenties voorgehouden dat hun gezamenlijke toekomst op twee axioma's berust: 'Deutschland wird eins. Europa wird eins.' De Duitse president schreef zelfs een boek waarin de dialectiek van deze axioma's uiteen werd gezet onder de titel: 'Von Deutschland nach Europa - Die bewegende Kraft der Geschichte'. Wanneer het blijkbaar zulke fundamentele politieke processen betreft dat daarin de drijvende kracht van de geschiedenis zich manifesteert, dan hebben we een nieuwe fenomenologie van de politieke geest nodig om dit te kunnen begrijpen. Het gaat bij de Europese beweging om een idee dat verwerkelijkt wordt, zoals Lothar SpÑth aangeeft in de titel van zijn pleitnota 1992 - Der Traum von Europa. Aan de andere oever van de Rijn heeft men het al helemaal hoog in de bol. De Franse president Mitterand jubelde bij het naderen van 1992: 'Europa is praktisch al de eerste macht op het gebied van de handel, de eerste industriâle macht, de eerste wetenschappelijke macht.' Nog even wachten is het op degene die durft te zeggen: Europa moet ook de eerste militaire macht worden. De verwerkelijking van de eenwordingsgedachte ging bij eerdere pogingen al over in almachtsfantasieân waarvan we nu de jaartallen nog steeds moeten leren. De afkeer daarvan is niet onopgemerkt voorbijgegaan, en dus wordt stelselmatig de indruk vermeden dat er enig verband bestaat tussen het politieke project van dit moment en het bij Stalingrad gestrande experiment. Het liefst laat men de Europese beweging een aanvang nemen na 1945. In het officiâle voorlichtingsmateriaal van de Europese Gemeenschap wordt bijvoorbeeld wortels van het huidige integratieproces gezocht in modellen voor een 'vrijwillige en vreedzame aaneensluiting van gelijkwaardige partners'. De naam van de Oostenrijkse graaf Van Coudenhove-Kalergie, die in 1923 via een door hem gestichte Paneuropese Beweging streefde naar de vorming van de Verenigde Staten van Europa, is aan zo'n poging verbonden. 'Al deze pogingen om tot een vreedzame vereniging van Europa te komen mislukten door de toen nog altijd oppermachtige gedachte van nationalisme en imperialisme', concludeert men bij het Bureau voor Officiâle Publikaties der Europese Gemeenschappen. Het boek 'Los vom Materialismus!' van dezelfde Coudenhove-Kalergie is illustratief voor de particuliere vrijheids- en vredesopvattingen vanwaaruit dit streven naar een verenigd Europa voortkwam. Coudenhove- Kalergie beschouwde zich als een politiek idealist. Een principiâle antidemocraat en voorstander van een neo-aristokratische politiek. 'Neo-Aristokratie bekÑmpft den historischen Materialismus.' 'Nur die stÑrkere Idee wird siegen.' Deze krachtige idee zal belichaamd worden in een nieuwe adel van sterke persoonlijkheden. De nieuwe aristocraten moeten gefokt worden. 'Im idealistische Zeitalter wird die Veredlung des Menschen Zentralproblem der Politik sein.' Europa zal daarom haar toevlucht moeten nemen tot een biologische politiek. De eugenetica. 'Eugenik is die Lehre von der menschlichen HîherzÅchtung. Von der Ausschaltung der Minderwertigen von der Fortpflanzung.' 'Zuchtwahl' is van groot politiek belang, want: 'Von der friedlichen oder kriegerischen Austragung der Rassenprobleme hÑngt die Zukunft der Menschheit ab.' Dat is dan de context voor een Europese gedachte. 'GestÅtzt auf alle grossen Traditionen europÑischer Vergangenheit und auf die gesunden Instinkte der weissen Rasse, soll diese grosse Evolution den Vorsprung der Technik einholen und die europÑische Lebensform den Erkenntnissen und Errungenschaften der Wissenschaften anpassen.' De Europese gedachte als een 'stÑrkere Idee' stuit op de nodige scepsis, en niet alleen vanwege de hoogte van de graanprijzen en melkquota die er uit worden afgeleid. In weerwil van het gangbare spraakgebruik moet worden geconstateerd dat er helemaal geen Europese beweging bestaat. De krachten die aansturen op de Europese integratie komen zeker niet uit de massa voort. Al helemaal niet uit de sfeer van democratisch gecontroleerde politieke instellingen. De 'wave' van Europa '92 die in 1988 door de lidstaten van de EG ging, onthulde de verlegenheid van parlementariârs met het integratieproject dat blijkbaar al zijn beslag kreeg. Het blad Europa Forum stelde via een peiling bij 95 Italiaanse parlementariârs vast, dat de volksvertegenwoordigers geen flauw idee hadden waar dat mythische jaar '92 op sloeg. Wie het schijnbaar wäl wist kwam met dreigende taal. De directeur van de Christelijke werkgeversorganisatie orakelde: 'Nederland zal in 1992 niet het aardse paradijs van Europa kunnen zijn.' Katholieke wijding aan deze seculiere verbanning uit het paradijs voor de Nederlandse kerkprovincie werd vervolgens gegeven door de bisschop van Metz, die het proces in gang zette voor de zaligverklaring van de grondlegger van de Europese Gemeenschap, Robert Schumann. Iedereen voegde zijn wensen bij de besluitenlijst over Europa '92. Verpleegkundigen en verzorgenden in opstand, de vrouwenbeweging, het voormalig verzet en verenigingen voor openbaar onderwijs. Iedereen ging mee in de mediabeweging, totdat het tij keerde en de wave zich neerwaarts begon te bewegen. Dat was het moment waarop het machtsvacuÅm in Oost-Europa zich begon te vullen met een niet meer te tellen aantal nationalistische bewegingen, en de burgeroorlogen in de bevrijde gebieden losbraken. Maar als er ÇÇn begrip was dat niet gebruikt mocht worden voor deze golf van Euroverdwazing, was het wel nationalisme. Het begrip nationalisme werd gereserveerd voor de onredelijke politieke ambities van perifere afscheidings- en terugkeerbewegingen onder Slovenen, Kroaten, Roemenen, Moldaviârs, Oekraãners, Tataren, Kozakken. Alleen al de suggestie dat men nog nationalistisch dacht, werd verontwaardigd van de hand gewezen. Willy Brandt bezwoor de wereld: 'Nationalisme is een gevoel dat ons volk niet meer kent - en niet meer wil kennen. Duits en Europees horen thans bij elkaar - nu en voor altijd.' Zo mengde zich nog een stem in het jubelkoor dat 'de uitdaging van 1992' bezong, op de wijs van het nieuwe Europese nationalisme. Kritiekloze zelfingenomenheid, wezenloos idealisme en een ongereflecteerde zucht naar macht voegden zich in een mum van tijd te zamen. Duiders van het tijdsgewricht namen hun kans waar. Natuurkundige Frans W. Saris meende in zijn balans van tien jaar onderzoek te kunnen opnemen dat wij tien jaar geleden niet gedacht hadden 'dat Europa weer het centrum van de wereld zou worden'. Speculatieve filosofen stonden op om de Grieks-Romeinse, de Joods- Christelijke ofwel de Keltische wortels van de Europese identiteit bloot te leggen. Socioloog Bas van Stokkom hield ons voor dat de Europese identiteit bestaat uit 'een tweetal attitudes, kritische zin en erkenning van de tragische facetten van het leven'. In een wilde roes van beschouwelijkheid groeiden de machtsdromen. Meer dan tweederde van de bevolking van de Europese Gemeenschap was, volgens een opiniepeiling, tegen het einde van 1991 van mening dat de EG een gezamenlijke defensie moest opzetten. Overigens werd daar zonder dat men er naar gevraagd was, al hard aan gewerkt. Op instigatie van Frankrijk en Duitsland is door middel van een salami-tactiek de kern voor een Europese krijgsmacht gevormd, herkenbaar aan de hand van de trefwoorden 'Eurocorps', 'WEU' en 'gemeenschappelijk veiligheidsbeleid'. Vanzelfsprekend ontwikkelt dit Europees nationalisme zich niet spontaan. Er zijn professionals aan het werk bij het scheppen van de denkkaders. Deze uitdenkers worden openlijk geworven. De Franse minister voor wetenschapsbeleid Hubert Curien wekte historici en sociologen op om zich over de vraag te buigen 'of er een Europees bewustzijn bestaat'. Een wetenschappelijke uitdaging die menig ambiteuze denker aanvaard heeft. Een gemengde Frans-Duitse commissie van docenten geschiedenis en aardrijkskunde herschrijft schoolboeken om te komen tot de constructie van een 'Europe de l'histoire'. Een rijpe vrucht van een geãntegreerde samenwerking is het boek 'Europa - geschiedenis van zijn bewoners' van J.B. Duroselle en een commissie van Engelse, Spaanse, Italiaanse en Duitse mede-historici. De advertentie voor dit boek repte van een beschrijving van de geschiedenis van Europa 'als een natuurlijk geheel, en niet, zoals vaak gebruikelijk, als de beschrijving van geschiedenis van Europese landen afzonderlijk'. De propagandistische tendens wordt in de aanprijzing reeds duidelijk. De ontwikkeling van de Europese geschiedenis is er een van 'wederzijdse beãnvloeding en het groeiend besef van een gemeenschappelijke toekomst'. Na het einde van de geschiedenis is het niet goed denkbaar om contemporain nationalisme te baseren op een historisch besef, zoals dat in de negentiende eeuw nog mogelijk was. De wijsgerige colloquia over de aard van de Europese identiteit en het zoeken naar het specifiek eigene van Europa zijn gedoemd te mislukken. Het Europa van 1992 is een logistiek project dat losstaat van instemming van de massa's, politieke ideologie of levensbeschouwelijk waardeoordeel. De vorming van een geãntegreerd Europa is een transpolitieke operatie. De juichkreten over de 'geboorte van een natie' zijn even misplaatst als het vittige gemopper van dissidenten dat er helemaal geen 'Europese cultuur' bestaat. Carlo De Benedetti (Olivetti) wees er in een Italiaans Europa '92-debat op, dat het gaat om een scheppen van een 'open wereld'. 'Open wereld betekent onbevooroordeeld instemmen met alles wat deel kan uitmaken van het proces van globalisering.' De Europese integratie vormt een logistieke doorbraak naar deze globalisering. Op instigatie van de grote Europese multinationals, verenigd in de Europese Ronde Tafel van Industriâlen worden daartoe grote openbare werken met particuliere consortia verwerkelijkt. Van Kanaaltunnel, Betuwelijn en TGV-net tot de brug over de Sont. De enige politieke vraag die bij het realiseren van deze logistiek herinrichting aan de orde komt, is hoe de instituties wensen mee te werken aan de plannen. Gelegenheid tot interventie van burgers is er in deze opzet niet voorzien. De optie van een uitstel of afwenteling van het integratievoorstel is nooit voor reâel gehouden. Op de schok van de Deense afwijzing van het Europees Verdrag volgt een tweede schok: dat er helemaal niets afgewezen kan worden. 'Europa wird eins.' De inhoudelijke argumenten waarmee schijnelectoraat voor de voortgang van de Europese integratie gewonnen moeten worden zijn flinterdun. Het meest verlokkende perspectief biedt zicht op een vrij personenverkeer binnen de Europese gemeenschap. Het verdwijnen van wachttijd aan de grens wordt bij toverslag een bevrijdend moment. Een Europese vrijheid om niet opgehouden te hoeven worden bij het passeren van de landsgrens. Een Europese burgerplicht om als verkeersdeelnemer te circuleren zonder hinder te veroorzaken. Het is tegen de achtergrond van de EG als een verkeerscirculatieplan dat de boerenprotesten tegen het gemeenschappelijke landbouwbeleid gezien moeten worden. Stelselmatig hebben de boerenacties een verkeersbelemmerend karakter, van het dumpen van mestoverschotten en ladingen goudreinetten op de openbare weg tot het traag oprukken met kolonnes tractoren naar politieke beslissingscentrales. Het toerisme is een logisch element geworden in de propaganda voor de Europese eenheidsbeweging. Op initiatief van de Toeristische Dienst van de Europese Commissie verscheen er in april 1989 een grote advertentie in de pers van alle EG-landen om eens buiten het seizoen een reisje te maken. 'De prijzen zijn laag, de cultuur is traditioneel, de ontvangst warm en hartelijk.' De advertentie toonde een afgeknotte kaart van West-Europa met egaal gele vlakken, voorstellende de lidstaten van de EG. 'Ons Europa' prijkte er in grote letters op het gele subcontinent. Een betiteling die bij mij meteen associaties opriep met de instandhoudingsvereniging Europa Nostra en het periodiek Noi Europa van de Europese culturele kring 'Drieu la Rochelle', en daarom nieuwsgierig maakte naar 'hun' Europa. Toen reeds was dit andere Europa enigzins aan het gezicht onttrokken. In de advertentie was er tussen Kiel en Taranto een donkerblauwe Europese vlag gespannen die fier boven de regio wapperde waar momenteel een burgeroorlog woedt en etnische zuiveringen plaatsvinden. Geschoolde lezers hadden echter al opgemerkt dat deze advertentie een gemaskeerde oproep was om efficiânt en ecologisch om te gaan met de Europese binnenruimte en tijd. Voor de Europese integratie wordt er op traditionele manieren propaganda gemaakt. Door middel van de verspreiding van informatief drukwerk, persvoorlichting en reclame. Ook politieke oer-methodieken als vuurwerk en muziek worden niet geschuwd, zoals het laserspektakel in Rotterdam ter gelegenheid van het eerste lustrum van het Europese technologieprogramma Eureka in 1991 bewees. Ongeveer 150.000 mensen woonden een space-opera bij, waarbij de synthesyzer-virtuoos Vangelis de stedelijke ruimte langs de Maas vulde met een half miljoen watt aan klanken, terwijl laserstralen en tientallen lichtkanonnen hoogbouw, waterweg en firmament in een gloed zetten. Een jaar later was het strand bij Scheveningen het toneel van het internationale zandsculpturenfestival, dat toepasselijkerwijs het thema 'Bouwen aan een Verenigd Europa' had. In 1989, toen Europa nog ächt leefde, vond er een multimediale manifestatie plaats in Den Haag, met tentoonstellingen, dansvoorstellingen, concerten, modeshow, dansmarathon en zitting van het Europese jeugdparlement: de European Festivities. En dat zijn dan alleen de evenementen die in Nederland georganiseerd werden. Een geãnstitutionaliseerde vorm van dit politieke spektakel is de circulerende Culturele Hoofdstad van Europa. Net zoals Duitsland zich in de gedaante van de BRD cultureel wilde rehabiliteren door het organiseren van de Dokumenta, heeft de EG sinds een besluit in 1983 uit imago-technische overwegingen haar wisselende Culturele Hoofdstad. Ieder jaar ontvangt een Europese metropool met culturele allure deze betiteling, ten einde de fusie tot stand te brengen tussen het streven naar Europese eenheid, bloei van de cultuur en bevordering van toerisme. Door een wedloop van sponsors en subsidiânten is de kunst bij uitstek een gepolitiseerd domein geworden. Wij mogen ons al verheugen in het bestaan van het Europese Jeugdorkest, het EG Kamerorkest, de Europese Jeugdopera, het Orkest voor Europa en het Euroballet. Afgezien van hun artistieke produkties, zorgen deze instellingen ervoor dat het imago wordt opgebouwd waarin Europa wordt geassocieerd met kunst en cultuur. Soms lijkt het erop dat de heftigste debatten rond de Europese integratie worden gevoerd over het minst ter zake doende aspect, de cultuur. Dat is natuurlijk geen toevalligheid. Het politieke vacuÅm van het Europese nationalisme vult zich met de warrig praat van kunstenaars en kunstbeschouwers. Het is de promotie van de de kunst in EG verband die de aansluiting schept tussen politieke irrationaliteit en logistieke politiek. Logistiek gedijt bij esthetiek. Daarom is kunst big business. In het bijzonder de beeldende kunst en architectuur zijn de ingrediânten geworden voor de efficiânte exploitatie van logistieke structuren. Achter de faáade van stedenmarketing en kunstbevordering is in heel Europa een explosie opgetreden in de bouwactiviteit van musea voor moderne kunst. De grote Westeuropese steden strijden met elkaar om de meest spektakulaire culturele infrastructuur. Het Van Abbemuseum gaat uitbreiden in de hoogte, het Stedelijk Museum krijgt een nieuwe vleugel, Frankfurt opent een geheel nieuw museum voor moderne kunst, Barcelona bouwt er ook een, Antwerpen opent een museum voor hedendaagse kunst, het Prato huisvest zelfs een centrum voor 'extreem' contemporaine kunst. De schaal van de tentoonstellingen en het formaat van de kunstwerken is in gelijke mate gegroeid. Monstertentoonstellingen met doeken die alleen getoond kunnen worden in hangars, fabriekshallen en jaarbeursgebouwen werden ingericht. Indachtig deze schaalvergroting van de kunstmanifestaties investeerde de gemeente Rotterdam in een kunsthal om de aanzwellende kunstgevoelige massa's te verwerken. De monsterachtige produktiviteit in de sector van de beeldende kunst is op zich al zo verbazingwekkend dat het vragen moet oproepen over de culturele waarden die in deze kunstinstellingen worden geãncorporeerd. De verwijding van het kunstbegrip heeft zowel de toepassingsmogelijkheden van kunst vergroot, als de orde uit het vertoog over de kunst verwijderd. Multifunctionaliteit en mystiek gaan hand in hand in het kunstbedrijf. Een direct politiek bruikbare koppeling is gevonden in de adoptie van beeldende kunst en architectuur door de logistiek. II. De meest radicale kritiek op het kapitalistische complex van kunst en economie is geformuleerd door de Situationistische Internationale. Guy Debord opende zijn bundel aforismen 'De Spektakelmaatschappij' met de stelling: 'Het gehele leven van de samenlevingen waarin de moderne produktieverhoudingen heersen, dient zich aan als een ontzaglijke opeenhoping van spektakels. Al wat direct werd geleefd, heeft zich in een voorstelling verwijderd.' De situationistische kritiek heeft niets aan zeggingskracht verloren en is buitengewoon actueel bij de beoordeling van de schepping van het Gesamtkunstwerk Europa. De legende van het situationisme heeft inmiddels zijn weg gevonden naar museum, stedebouw en bedrijfsleven. De situationistische beweging is geclaimd door de kunstgeschiedenis en object geworden van museale exposities. Situationisten wilden echter geen artistieke beweging zijn, maar streefden naar de opheffing van de kunst. Evenzeer waren zij de critici van het urbanisme. In Den Haag prijkt in het stadsbeeld een mausoleum van een subversief idee, in de vorm van het winkelcentrum 'New Babylon'. Een toespeling op het gelijknamige nomadische stadsontwerp van het oud-lid van de SI, Constant Nieuwenhuijs. Het ideaal van de niet-vervreemde mens die de situationisten projecteerden in de 'homo ludens', werd zelfs door een directeur van een Brabantse multinational aangeprezen als levensstijl voor de deeltijd-arbeider, al of niet in de elektronische industrie. Talrijk zijn de misverstanden die de ronde doen over het situationisme, terwijl de situationisten zelf zich voldoende moeite hebben getroost om hun denkbeelden zorgvuldig te formuleren. Het situationisme is slecht begrepen. Dat geldt bij uitstek voor de programmatische afsluiting van de situationistische beweging, Debords 'La SociÇtÇ du Spectacle'. Een hermetische stylering van haar denken was een overheersend kenmerk van de SI. Om dit denken te kunnen begrijpen doet men er verstandig aan niet te beginnen met dit magnum opus van Debord. 'De Spektakelmaatschappij' is een dialectische krachtproef om het spektakel te kritiseren als het huidige overheersende model van maatschappelijk leven, dat zich manifesteert in specifieke vormen als informatie of propaganda, reclame of directe consumptie van vermakelijkheden. Het beste is om het situationistische denken te traceren in hun kritiek op het urbanisme, zoals die zich binnen een netwerk van beeldende kunstenaars en intellectuelen in de praktijk ontwikkelde. Het uitgangspunt van de situationistische kritiek was dat mensen wel wat beters te doen hadden op aarde dan te werken in loondienst. De voortgaande industriâle revolutie had loonarbeid feitelijk tot een anomalie gemaakt. De automatisering was bezig de materiâle voorwaarden te scheppen voor het afschaffen van de arbeid. Ophouden met werken en op eigen initiatief handelen was een revolutionaire activiteit. Een culturele omwenteling kon tot stand komen door het domein van het handelen te verruimen. Overgaan tot scheppende daden buiten de grenzen die de arbeid en de daaraan gerelateerde consumptie stelden. De situationisten maakten een begin met het praktiseren van dit disfunctionele gedrag door de stad niet op te vatten als woon- werkcircuit, maar als een omgeving die inspireerde tot experimentele omgang. Hun revolutionaire praktijk bestond uit het ronddolen door straten en stegen en over wegen en pleinen. Doelloze zwerftochten door de stad waarbij men zich liet leiden door gemoedsgesteldheden die de stedelijke omgeving opriep. Het revolutionaire element in deze 'derives' was de veronderstelling dat dit ronddolen zou escaleren in nieuwe, en steeds veranderende averechtse handelwijzen, die op den duur moesten escaleren in de ontwikkeling naar een beschaving die bestond uit spelen. Aangrijpingspunt voor de situationistische kritiek van het kapitalisme was kortom een mediakritiek van de stad als artificieel vormgegeven ruimte. De vorm van de kritiek bestond uit psychogeografische experimenten, zoals het ronddolen. Door middel van het zwerven door de straten moest de dialectische relatie tussen architectuur en psychologie gelegd worden. Asger Jorn duidde het situationisme daarom als psychologisch materialisme. Het psychologische effect van de prehistorische, kapitalistische architectuur en stedebouw maakte men tot het uitgangspunt voor een politiek herstel van het straatleven en de vestiging van een historische menselijke beschaving. Op de dynamiek van het straatleven zou zich een nieuwe cultuur kunnen enten. Centraal in de situationistische kritiek stond het begrip 'situatie' waarmee de dialectische verhouding tussen gevoelens en materiâle condities werd aangeduid. Als kritiek op de urbane verstarring richtte de dynamische levensbeschouwing van de situationisten zich sterk tegen het sedentaire karakter van de stedebouw. Zo'n multimediale kritiek op het urbanisme was het projekt Nieuw Babylon van Constant. Dit was geen stedebouwkundig plan, maar het ontwerp van een nieuwe culturele horizon. Nieuw Babylon bood als ideâle blauwdruk van een stad niet meer dan een materiâle basisstructuur, die de voorwaarde zou scheppen voor de ontplooing van een nomadische cultuur. Een stad in permanente staat van verandering, een nomadische infrastructuur die zou uitlokken tot een ononderbroken emotionele transhumance. De mobilisatie van mensen in het spel zou een tegen het verkeer indruisende beweging vormen, een stroom geleid door gevoelens en niet door economische noodzaak. Tegenover een reâel arbeids- en oorlogssocialisme propageerde Constant het zwerverssocialisme. De objectieve voorwaarde die het zwerverssocialisme mogelijk maakte, was de totale automatisering van de produktie. De algehele automatisering creâerde de reâle optie van de vrije consumptie z¢nder arbeid. Met de effectuering van deze universele, niet tot arbeid verplichtende consumptie zouden de beperkingen wegvallen die de produktieverhoudingen oplegden aan de ontwikkeling van het culturele leven. 'De homo faber zal ophouden te bestaan, en een ludieke levenswijze zal binnen het bereik van vrijwel alle mensen vallen.' Het was de overtuiging van de situationist dat de vrijkomende driften zich zouden manifesteren in een collectieve scheppingsdrang. In het bijzonder meende men dat de creatieve impuls zich zou uiten in een permanente aantasting van de gebouwde omgeving. 'Ook hier slopen situationisten de stad.' Het 'unitair urbanisme' dat in kritische zin werd aangewend, stond voor 'een hypothetische conceptie van de artificiâle levensomgeving als een nieuw medium voor een collectieve creativiteit'. Opgemerkt moet worden dat de situationisten in zekere zin een fixatie hadden op de stedebouw. Vergeleken bij de belangstelling voor de stedebouw toonden de situationisten opvallend weinig aandacht voor de analyse van de zich ontwikkelende produktiekrachten. Men ging er vanzelfsprekend van uit dat de automatisering als perpetuum mobile uit zichzelf zou doorgaan. Het situationisme was een appäl aan het vrijetijdsverlangen van het consumentenproletariaat. Bij het oproepen van dit verlangen hanteerde de SI veel basisbegrippen aan de etnologie. De schets van de mogelijkheden die de ongebreidelde automatisering bood, liet zich lezen als een beschrijving van een cargo cult. Het geloof in een onbeperkt warenaanbod sprak uit de titel van het tijdschriftje dat aan I.S. voorafging, Potlatch. Constant interpreteerde de aanzetten tot ludieke gedragswijzen van jongeren, zoals hij die in happenings herkende, als intensiveringsrites. 'Zij willen hun levens intensiever maken, zij willen het avontuur, dat zij tevergeefs zoeken, provoceren, zij willen het leven bevrijden van de sleur die de arbeid eraan geeft, zij willen het leven tot een spel maken, desnoods met geweld.' In hun vooruitgangsoptimisme onderschatten de situationisten sommige prehistorische factoren: de aantrekkingskracht van de religie en de fascinatie voor geweld. Constant getuigde zelfs van een ongekend optimisme over de toekomst van de religie in een maatschappij waarin de mens zijn scheppingsdrift de vrije loop kon laten. 'De bevrediging van de creatieve drift maakt de vraag naar de zin van het leven overbodig.' Het spel van de situationisten was een geseculariseerde vorm van het ritueel - een rite die ontdaan was van zijn inbedding in een religieus verband. In de ontwikkeling van het spel werd een rationele verruiming gezien van oude religieuze systemen. Deze overname van de rituele gedragspatronen hield meteen een afwijzing van de religie in. Vol verachting berichtte de I.S. over undercover-priesters die aan de kerstening van nozems werkten. De architecten Alberts en Oudejans, leden van de Nederlandse sectie van de I.S., die een opdracht voor het bouwen van een christelijke kerk hadden aangenomen, werden ogenblikkelijk geroyeerd als leden van de internationale. De I.S. was principieel in zijn godsdienstkritiek. 'L'I.S estime que toute religion est aussi risible qu'une autre; et garantit une hostilitÇ Çquivalente Ö toutes les religions, meme de science fiction.' Met science fiction werd hier gedoeld op de wetenschapsmystiek van het New Age blad Planäte. De situationisten behoorden tot de meest radicale bestrijders van het moderne technomagie, die in de jaren zestig reeds door Bergier en Pauwels in Het morgenrood der magiârs werd gepropageerd. 'Als u Planäte hardop leest, gaat u uit uw bek stinken!' Even radicaal als de godsdienst werd afgewezen, keerde de S.I. zich tegen de kunst. Dit was indertijd een opmerkelijke pose, aangezien veel leden van de SI beeldende kunstenaars waren. Ze experimenteerden, niet om een experimentele kunst te maken, maar om wille van het avontuur van het scheppen. De situationisten stonden sceptisch tegenover kunst en waren afkerig van stijl. Pinot Galizio startte een experiment met de produktie van industriâle schilderkunst, die door dumping de gehele kunstmarkt had moeten ondermijnen. Het was de fetisjcultus die de SI in de kunst aanviel. Debord: 'Het dadaãsme heeft de kunst willen afschaffen zonder haar te verwezenlijken; en het surrealisme heeft de kunst willen verwezenlijken zonder haar af te schaffen. De kritische stellingname die sindsdien door de situationisten is uitgewerkt, heeft aangetoond dat de afschaffing en de verwezenlijking van de kunst de onafscheidelijke aspecten zijn van eenzelfde opheffing van de kunst.' Het situationisme bood geen positief alternatief. Het unitair- urbanisme was geen handleiding voor de wederopbouw, maar enkel kritiek op de stedebouw. Het spel was nergens op uit, behalve op een ongeorganiseerde vorm van culturele deregulering. Spelen wordt ergens omschreven als het scheppen van situaties voor een religie van de passiviteit, oftewel een zuivere afwezigheid. Waar de SI zich sterk voor maakte was de uitbraak, het ontdekken van een leven aan gene zijde van economie, politiek en kunst. Wat dat inhield wisten zij niet, maar ze wisten wel hoe ze er moesten komen: door te verdwalen. Het begrip media viel zelden in het tijdschrift I.S. en wordt ook niet gebruikt in het werk van Debord. Terloops werd wel een idee geformuleerd dat elders de geesten in beweging bracht: 'de guerrilla in de mass-media'. Een gevleugeld woord bij een anonieme praktijk. 'Onze denkbeelden zitten in de hoofden van iedereen - dat is algemeen bekend - van groepen zonder enige band met ons, of een paar individuen die elkaar voor de gelegenheid treffen. Ze kunnen naar believen improviseren en elders door anderen beproefde formules verbeteren.' Haaks op de herintegratie van de SI in het domein van de kunstgeschiedenis staat de vijandigheid van de situationisten tegenover het beeld. Voortgekomen uit een beweging van beeldende kunstenaars, ontwikkelde de SI zich steeds sterker als een intellectuele stroming die zich wars toonde van alle esthetiek. De verdraaide strips waarmee een kritisch bewustzijn gewekt moest worden, bezaten geen beeldende stijl, maar waren eerder smakeloos en frustrerend humoristisch. Bezien we de teksten van de situationisten, hun rapporten, verklaringen, tijdschriften en boeken, dan raakt men onder de indruk van het geloof in de kracht van de rede. 'Het probleem van de taal bevindt zich in het centrum van alle strijd voor de afschaffing of instandhouding van de huidige vervreemding, onlosmakelijk verbonden met de terreinen waarop de strijd plaatsvindt.' Het was Debord die in 'De spektakelmaatschappij' een lange mars maakte door het landschap van gemediatiseerde beelden naar een van ideologie bevrijd gebied in de taal. Door het marxistisch jargon en de historische avantgarde maximaal te parodiâren, oversteeg hij allen. Wat Debord de lezers bood zijn filosofische oefeningen in een hermetisch rationalisme. Het werk van Debord en de zijnen is gelukkig geen makkelijke kost. Het werd niemand eenvoudig gemaakt om tot de Situationistische Internationale te behoren. De SI was een prototype van de nieuwe sociale beweging in haar hoge politieke gedachtenvlucht boven het maatschappelijk draagvlak. De situationisten traden stuk voor stuk uit of werden geroyeerd, totdat de Situationistische Internationale zich alleen nog maar kon opheffen. Alleen dank zij deze intellectuele zuivering en organisatorische ontmanteling kon een situationistische beweging ontstaan. De situationistische beweging verkeert buiten de homogene kantons van het correcte denken. Daar bezint zij zich in de kritische Europese traditie op nieuwe vormen van strijd tegen het verhevene, de kunst en de politiek.