Recensie van Klaus Theweleit, Buch der Koenige II x/y Stroemfeld/Roter Stern, Frankfurt, 1994 (zie ook Bilwet Media-Archief, Ravijn, Amsterdam, 1992) Door Bilwet In herfst 1994 verscheen het lang verwachte deel 2 van 'Buch der Koenige' met maar liefst twee delen van in totaal 1800 bladzijdes. Deel 2x, "Orpheus am Machtpol" houdt zich bezig met de vraag wat er gebeurt wanneer schrijvers machtsambities ontwikkelen. In het openingshoofdstuk wordt Dr. Benn naast Ezra Pound, Knut Hamsun, Getrude Stein en CĒline gezet als modernisten die het op kritieke momenten niet konden laten om de fout te gaan en zich te liāren aan de verkeerde regimes. Theweleit is niet geinteresseerd in de morele aspecten van het fout-gaan. Het gaat hem er om de vraag te stellen wat er precies gebeurt als een groot en onafhankelijk denker de 'vergissing' begaat vrijwillig de kant van de macht te kiezen. Is het iets dat je overkomt als gevolg van een 'verblinding', een bug in je jeugd, de verkeerde vrienden, een ergernis over de domheid der goeden, het outsidersschap, de zwakke momenten van het miskende genie? Al met al reāle zaken waar iedereen wel eens last van heeft. Het grootste deel van 2x besteedt Theweleit aan de periode 1932-1934, waarin Gottfried Benn de kant koos van de nationaal-socialisten. Bij hem is de onvolledige geboorte of het lichaamspantser niet de beslissende factor bij het 'fascist-worden' en er is ook geen sprake van een 'coming out' als fascist (omdat je het al was), maar is er sprake van een combinatie van weerzin tegen de eigen onmacht en het verlangen toegang tot het nieuwste medium te krijgen (in dit geval radio). Aan het eind van de jaren twintig is Benn's poetische programma uitgeput dat hij tien jaar onder spanning had weten te houden vanuit de polen 'underdoc' (dokter voor de onderklasse), het zwakke Ik, de noodzaak de moeders te redden en de roes. Benn is zijn onaanzienlijke positie beu en is toe aan wat promotie, erkenning en financiāle zekerheid. Helaas heeft hij nauwelijks vrienden in de schrijvende klasse, en is hij niet aangesloten bij een schrijversgroep of politieke partij. Hij bevindt zich in een groot intellectueel isolement, en als zijn vriendin in '30 zelfmoord pleegt ook in een persoonlijk isolement. De gebruikelijke ideologische en sociologische verklaringen waarom iemand fascist wordt gaan daarom voor Benn evenmin op als het clichĒ dat estheticisme een voedingsbodem voor het fascisme is. Dit geeft Theweleit de mogelijkheid de methode van de microfysica van de macht los te laten op het geval Benn. In 600 bladzijden analyseert Theweleit wat Benn bijna dag voor dag doet, denkt en schrijft tijdens zijn overgang van apolitiek dichter naar mislukt partij-agitator, aan de hand van een enorme hoeveelheid documenten en bronnen die hij uit alle hoeken en gaten tevoorschijn haalt. Theweleit en Benn vormen een volmaakt duo: T. kent zijn partner door en door en laat zich door geen van diens kunsten of trucs afleiden bij zijn analysen. Theweleit kan de taal van Benn woord voor woord proeven en voelt er alle nuances van aan, hij hoeft niets te bewijzen, hij wil alleen maar als een privĒdetective in de huid van zijn onderwerp kruipen. In 1933 is de keuze waarvoor intellectuelen in Duitsland staan die tussen twee elkaar uitsluitende houdingen. De eerste zegt: "Wie zich nu niet uitspreekt, heeft nooit meer iets te vertellen." En de andere: "Wie nu z'n mond opendoet, is voor eeuwig een dwaaskop." Tussen deze twee polen is geen spanning op te bouwen waarmee een geslaagde metamorfose kan worden volvoerd. Theweleit weet onthutsend duidelijk te maken dat Benn bij zijn pogingen fascist te worden dan ook keer op keer de plank misslaat, zodat hij uiteindelijk tot z'n eigen geluk in '34 door de nazi's wordt uitgekotst. Als de fascisten wel iets hadden serieus genomen van wat Benn in radio en dagblad verkondigde, had de dichter-dokter even gemakkelijk kunnen eindigen als vroeg slachtoffer van de nazi's, dan als een dr. Mengele die de raszuivere bevolkingspolitiek praktizeert. T. maakt onderscheid tussen Ovidische en niet-Ovidische metamorfosen: bij de eerste verandert een mens in een plant, dier, steen of ander natuurverschijnsel, bij de tweede probeert een mens zichzelf te veranderen in wat dan ook, van fascist tot zakenman of noem maar op. "De kleinburger is niets, hij wordt juist iets, hij is iets geweest, hij leeft op en vergaat, hij vliegt, hij valt." Benn beschikt anno '33 over twee machtspolen: de radiotoespraken en zijn lidmaatschap van de pruisische Akademie der Kunsten, afdeling Dichtkunst. In de akademie krijgt hij te maken met de 'Family of Mann'. Terwijl Benn nooit de status van Thomas M. zal bereiken, is zijn verhouding tot Heinrich Mann veel ambivalenter. Theweleit weet aan te tonen dat een brief van Heinrich in de woelige overgangsperiode rond de machtsovername een cruciale rol speelt. Deze brief is in retrospektief een potentieel medium. Heinrich Mann had publiekelijk stelling voor Benn (en tegen de aanvallen van de communistische persen) kunnen nemen. Het publiceren van deze brief had de weg naar de zijuitgang kunnen aanduiden. Maar Benn was al publiekelijk uitgemaakt voor fascist en niemand die dat terug wilde nemen. Klaus Mann wist wel beter en had Benn altijd al voor links aangezien (als volksdokter). In 1931 had Benn nog twee opties: hij had links of rechts kunnen worden. Theweleit laat zien dat niemand in die tijd zuiver op de graat was. Het is echter een reeks kleine voorvallen (niet-afgekomen manifesten, niet-gepubliceerde resoluties) die uiteindelijk Benn's leven voor de komende 15 jaar bepalen. Theweleit wil Benn niet excuseren. Benn is anderhalf jaar lang bewust fascist, maar het had ook anders kunnen lopen. Benn en zijn tijdsgenoten zijn geen subjecten der ideeengeschiedenis die een 19de eeuws programma ten uitvoer brengen, dat vanaf de Duitse romantiek in een continu vervalsproces in de gaskamers eindigt. Theweleit gaat in zijn verzet tegen de ideenhistorici zover dat hij iedere (goede danwel foute) inhoud analyseert als symptoom van een psychotechnische kwaal bij de schrijver van de betreffende inhoud. Als Benn zelf ideeengeschiedenis schrijft (b.v. over de "Geist und Seele kuenftiger Geschlechter"), interpreteert T. dat als een tekst die enkel en alleen over Benn gaat. Dat komt doordat er op de machtspool volgens T. geen kunstmatige werkelijkheid van belangkan worden geproduceerd. In tegendeel, denkend aan Brecht, is iedere tekst op de machtspool geschreven vanuit het verlangen om andere mensen te vermoorden. Terwijl de inzet van alles wat Theweleit schrijft is een manier van leven/schrijven te vinden die geen slachtoffers maakt, en die, gevestigd op pool onmacht, een eigen geschiedenis tot stand weet te brengen. Maar als het werkelijk zo is dat ideeen uitsluitend iets melden over de biografie van hun bedenker, dan moeten ook de duizend pagina's over Benn gelezen worden als het levensverhaal van Theweleit zelf. Een man die zelf niet genoeg erkenning heeft gekregen en zich in een outsider/underdog positie bevindt, terwijl hij 'professioneel schrijver' wilde zijn? Pool onmacht is dan geen keuze van T., maar een van die microfysische onvermijdelijkheden. Gelukkig heeft hij in september 1995 in de Frankfurtse Paulskirche de Adornoprijs in ontvangst mogen nemen. Ook verscheen begin 1995 een aparte essayband, "Das Land, das Ausland heisst" met analyses over de Muur als "nationaal massasymbool van de Duitsers", mannelijke geboortewijzen, de Golfoorlog, Memory Pictures zoals Shoah en Hotel Terminus en de golf van vreemdelingenhaat rond 1992. "Die Geschichte spricht." Wat 1933 was voor Benn, is 1989 voor Theweleit. Theweleit schakelde over op de computer, de Muur viel, de Balkan keerde terug "en mij beviel de gedachte steeds slechter in de jaren negentig binnen te komen met een boek dat alleen maar over Benn ging. De actualiteit moest er in, vooral de popwereld van na 1945, die de paradigma's van de kunst-staten voorgoed heeft verschoven, moest in hetzelfde boek als de kunst-staat die Benn in 1933/34 voor zichzelf probeerde te redden." Het resultaat was deel 2Y. Ook dit is gewijd aan de 'koningen' en hun mannelijke produktiewijzen. Het borduurt in het begin nog voort op BdK 1 en 2X met analyses van de biografien van Hamsun en Pound. Door zijn drang deel te willen nemen aan het Heden en zijn Tijdsgeest. Het heden is voor Theweleit geschiedenis, vervat in zijn eigen biografie. Om de laat-twintigste eeuw te kunnen begrijpen dienen we terug te gaan naar Theweleit's oerscene, de jaren zestig. Dit decennium begon voor hem met het lezen van Benn en vond zijn hoogtepunt in de studentenbeweging en bovenal in de kritische konsumptie van de Amerikaanse popkultuur, belichaamt in Elvis Presley, Andy Warhol en Jimi Hendrix. Deze biografische interpretatie van de geschiedenis vinden we ook bij Greil Marcus, Camilla Paglia en bij Duitslands bekendste poptheoretikus, Diedrich Diedrichsen, de collega's waaraan T. zich in 2Y probeert te meten. Dit illustreert zijn stelling dat teksten uitsluitend over de makers van teksten gaan. Deel 2Y, "recording angels' mysteries", 834 pagina's dik, kan gelezen worden als een geslaagde bijdrage aan de debakelmaatschappij, "de moed te falen." Elvis mag dan wel de 'king' genoemd worden, maar Theweleit weet niet overtuigend aan te tonen dat hij ook een Orpheus is. De analyse is niet meer dan een terugkeer van de banale Oidipus-driehoek. Niet zijn vrouwen, niet de manager of de drugs, maar zijn moeder is de drive achter zijn songs en optredens. Maar Theweleit heeft niet genoeg greep op het biografisch materiaal van zijn helden. Hij had te kampen met materiaaltekort. Elvis' brieven (de kritische editie?) zijn nog niet uitgegeven, zodat de detective niet meer kan doen dan de films te herzien. Het andere grote hoofdstuk gaat over de monomane, gefaseerde produktiedrang van Andy Warhol, zijn uitverkoop aan de overground, zijn leegte en kunstmatigheid als voorwaarde te blijven produceren. Het is voor Theweleit e.a. niet genoeg om de sixties te analyseren als massakultuur. Er is sprake van een mystieke kollektieve ervaring die men ooit gedeeld heeft. Het persoonlijke en het historische zijn hier op een ongelukkige manier met elkaar verweven. Jammergenoeg worden er geen meeslepende autobiografien te beste gegeven, zoals de "Electric Kool-Aid Acid Test" van Tom Wolfe. T. wordt nu zelf gegrepen door de muze en slaat aan het vrije associāren. Niet langer analyseert hij de roes, maar raakt er zelf door bevangen. Hij komt bijna in de sfeer van het occulte en de getallenmystiek terecht als hij speelt met woorden "Connect-I-cut", de soepfabrikant Cambell in verband brengt met mensen met dezelfde achternaam en Pittsburgh ziet als het geheime centrum van de Amerikaanse moderniteit. Een ander zwak punt bij Theweleit komt nu naar voren: zijn verhouding tot de roes. Zijn stelling dat kunst voortkomt uit roes/ruis keert zich in 2Y tegen hem. Hij levert het materiaal aan die door anderen geanalyseerd zou moeten worden. Maar de lezer wordt hiertoe niet aangespoord aangezien de willekeur de overhand heeft genomen. De kracht van Theweleit is dat hij theoretische allegorien weet te verwoorden. Hij kan culturele patronen aan het licht brengen, die nog ver buiten zijn eigen materiaal of bereik geldig zijn. Maar de verhalende theorie is geen literatuur of poezie. Ook geen essay, daarvoor mist het de compactheid. Theweleit is door gelukkige omstandigheden in de mogelijkheid om 2000 pagina's te mogen volschrijven, rijkelijk geillustreerd. Dat brengt het gevaar van zwaarlijvigheid met zich mee. De populaire cultuur produceert een hele andere soort data galaxis dan de literaire cultuur. Bij de muzikant/acteur E. Presley en de schilder/filmer A. Warhol komt de detective niets te weten. Over de zwoelheid van de liedjes en leegheid van de zeefdrukken zijn geen schriftelijke bewijzen te vinden. Als Gottfried Benn een roes doorleefde bleek hij daarna een gedicht met een zeer hechte vorm te hebben geproduceert. Een groot deel van het oeuvre van Benn is een lofzang op de vorm als een bekroning van de roes. Benn gebruikt de roes door het konventionele heen te breken en op ongecodeerd terreinen nieuwe vormen te creeren. Als Theweleit in een schrijfroes geraakt, stromen de pagina's vol Duitse, provinciale faites diverses. Ook Wenders' adoptie van de Amerikaanse kultuur kwam terecht in een oidipale benepenheid. Terwijl Theweleit, als hij z'n hoofd koel houdt, met de verbluffendste inzichten komt. Theweleit, en met hem vele generatiegenoten, zijn op hun best als ze met het raadsel van het fascisme worstelen. Raar genoeg is die periode van twaalf jaar geen onderdeel van de 'eigen ervaring'. De jaren zestig generatie is geniaal in het deconstrueren van de wereld tot en met 1945. De produktie van de sixties-mythologie is overgelaten aan de media-industrie en het ontleden ervan is niet het sterkste punt van de mensen die het allemaal mee hebben gemaakt. Blijkbaar is het onmogelijk om ervaringen op te doen en je daar dan achteraf weer in in te leven. Dat lukt alleen met andermans momenten.