Out of Context Door Bilwet "Soms ben ik bang voor het lachen van een kind." * De levensloop is aan zijn einde gekomen. Nog voor je je hebt gemanifesteerd, dien je al een C.V. te kunnen overleggen, vol markante staties. Het 'verliefd, verloofd, getrouwd' is vervangen door het patchwork der gesteldheden, zoals de coming-out, de krisis, de terugval en een tweede of derde jeugd. Men komt niet meer toe aan het opbouwen van een carriere. Dat duurt gewoon te lang en wie weet is alles over vijf jaar anders. Nu de lineariteit is verbroken, biedt het geaccumuleerde verleden geen grondslag meer. Men doet er beter aan durf te tonen en een nieuw begin te maken. De persoonlijke biografie mag gerust worden vergeten danwel ontkend. Het verraad aan vrienden, de Partij, het geloof of familie, het bedrijf is een lakmoesproef voor je vermogen mee te blijven draaien. De betoonde loyaliteit bleek alleen maar een decor te zijn geweest om de tijd voorbij te zien gaan. Het verleden is slechts een opmaat voor het heden. Het interfereert niet met de actuele toekomst. Nu, achteraf bezien, blijken vroegere verbintenissen leeg en nietszeggend. "Dat heb ik nu wel gehad, ik wil verder. Wat zou je nog tegen die mensen moeten zeggen?" Alle verandering is niet meer dan een variatie op het dieet in een onveranderbaar bestaan. Er is geen ervaring meer die verwoord kan worden. Mensen maken op de keper beschouwd niets meer mee. De biografieeān vormen een sur place, een drama zonder beweging. Het leven is vooral een innerlijk beleven. Men baadt in een overdaad aan interpretaties, of het nu gaat om verdrongen levens, automerken en vakantiebestemmingen of gezinsprobemen. Waar men zich nog aan vasthoudt, zijn de kollektieve jeugdervaringen, die tot mythische proporties worden verheven: het popconcert, het zomerkamp, de diensttijd, een staking of rel, een voetbalkampioenschap, de camping en de favoriete kroegen van die tijd. Er ontstaat een lus, van de verleden dat niets geweest is naar een toekomst die niets zal bieden. De existentie zonder context is veroordeeld tot het heden, het beschikbare en het mogelijke. Geen uitbraak, geen wanhoop, geen droom. Het slagen is geen triomf maar een noodzaak, anders is er geen verhaal meer. Er is geen vergissing meer mogelijk, je wordt alleen beloond voor de risiko's die je wilt lopen. Eenmaal out of context valt de handeling niet te plaatsen. De wil of ambitie die men aan de dag legt is arbitrair. Voor de keuze van het beroep, de hobby en de partner valt geen externe, dwingende noodzaak meer te ontwaren. Er is geen dwang, noch aansporen die het leven evident maakt. Dus alles moet van binnen komen. Daar is het kaal, leeg en kil. Hierdoor draagt het handelen het karakter van de vlucht naar voren. Het is een overgave aan het lot dat men waar dan ook zoekt, zonder het te vinden. Het resultaat is het pluriform extremisme, van workaholics, Artsen zonder Grenzen, Guiness Book of Records, techno parties, bergsporten en bungy jumping. Met als terugslagverschijnselen de arbeidsonschiktheid, bejaarden-gym, winkelen met looprek, slapeloosheid, chronische vermoeidheid, straatangst en incontinentie, inclusief het aangemeten therapie-aanbod. ** Nu de neo-liberale predikers uit de jaren tachtig van de kansel hebben verlaten, zoals een Thatcher, Reagan, Friedman en Hayek, is de gemeente uiteengegaan en moet het zelf zien te klaren. Men was voorheen vooral gemotiveerd geweest door een afkeer van de megalomane verzorgingsstaat, de voorwoekrende sociale wetgeving en als ambtenaren verhulde communisten. Gesterkt door de rivival van de Koude Oorlogsgedachte, meende men een bevrijdingsstrijd te voeren tegen linie op linie van burokratische vestingwerken. Het slechten van deze begroeide singels om de geinstitutionaliseerde arbeidersklasse bracht de beter gestudeerde middenklasse in staat van euforie, geholpen door klagende media, knagende 'nieuwe sociale bewegingen' en de perestroika in het verre Rusland. Het neo-liberalisme vond zoveel weerklank omdat het socialisme haar vitaliteit had verloren en de regerende sociaal- demokraten ook in die richting dachten. De ineenstorting van sociale verworvenheden, terechte eisen, gestaalde kaders, partijen en hun vrijgestelden was niet het gevolg van effektieve machtsvorming door de tegenpartij. De bodem onder de ideologische rechtvaardigingen viel weg omdat de uitvoerders van de welvaartsstaat de zekerheid van het geloof verloren hadden. Er werd meer over het neo-liberalisme gesproken, dan dat men ze tegenkwam. Men wilde er maar al te graag naar horen, omdat de vrije gedachte in wezen een appel deed op een schuldgevoel dat gerijpt was. De funktionarissen waren uitgekeken op de beloften en effekten van hun interventies in het maatschappelijke zand. Het beleid ging aan haar eigen meetbaarheid ten onder. Men ontdekte dat er een andere sfeer bestond, buiten de regelgeving, de formulieren en beleidsnotities, die niet kon worden begrepen en beheerst. Er was een niemandsland gecreerd, een zwart gat in plaats van een lonkende toekomst. Hele bevolkingsgroepen zag men zo geplaatst in een ongewilde parkeertoestand, zonder dat er een kans voor hen was uit te breken uit het isolement van die zelfgeschapen wereld van regelingen en arrangementen. Wie kon dat nog verdedigen? Dit had niets meer van doen met de emancipatie van de arbeidersklasse. Die was allang in iets anders overgegaan. Het had zijn contouren verloren, maar ook z'n expressie, inclusief woordvoerders. Het neo-liberalisme had aan het dolende socialisme een makkelijke tegenstander. Nu men bondgenoten is geworden deelt de politieke klasse eenzelfde onzekerheid. Men weet niet meer waarom men deze konstellatie nog optreedt in de gedaante van christen-demokraat, links-liberaal, sociaal-demokraat of konservatief. Wat als een residu overblijft zijn de affaires, de dossiers, verstoorde betrekkingen, agenda's en procedurefouten. Na het oplossen van de sociale kwestie is het nu de beurt aan de politieke kwestie en daar heeft het o zo dynamische neo- liberalisme geen antwoord op. Een verdere deregulatie betekent de eliminatie van de politieke klasse, waar men zelf deel van uitmaakt. De parlementaire demokratie kan niet worden uitbesteed aan freelance- deeltijd uitzendkrachten, die flexibel ingezet, binnen de afgesproken tijd en het budget de klus wel klaren. Management biedt geen soelaas, omdat de managers zelf objekt zijn geworden van vergaande herstructurering. Ook het concept van de media-demokratie met z'n reclamecampagnes, imagobewaking en voorlichters, is kansloos omdat deze stuntelaars het moeten opnemen met de helden van MTV, de Hollywoodsterren, koningshuizen en de weerman. De aanstaande constitutionele krisis is daar niet meer dan een item van voorbijgaande aard. Velen vestigen nog hoop op het bedrijfsleven. Op de ekonomie wordt een vitalistisch ideaal geprojecteerd. Men stelt zich daadkrachtige, maar vriendelijke geuniformeerde medewerkers voor, die zonder omhaal van woorden, de kwestie aanvatten en verlaat als tevreden klant en partners de vestiging. Men beweegt zich door een soepele infrastructuur om de diensten just-in-time met een glimlach af te leveren. Hier zijn man en vrouw, blank en zwart gelijken en zetten zich naar eer en vermogen in voor de korrekte uitvoering van hun taak. Hier wordt niet langer gezeurd of getwist over bijkomstigheden, maar beperkt men zich tot het wezenlijke. Na het volbrengen van de arbeidsprestatie is er ruimte voor spirituele groei, netwerk-ontwikkeling, lichaamsbeweging en ontspanning in eigen kring (van golfclub tot moskee). Hier is de reclame nog helemaal in tact. Men zwelgt in de service, kwaliteit, de betrouwbaarheid en het vertrouwen, de garanties, de goede testresultaten en de beursnotering. Terug naar het stadium wat Asada het 'infantiel kapitalisme' noemt. Men is maar altezeer bereidt te denken dat al het goede uit de ekonomie ontspringt. Omkoping, corruptie, zwendel en bedrog komen uit arme streken, waar zelfs het toerisme moeilijk gedijdt. Men verafgodt de aangename efficiency en de gestylde perfectie en verstoort die aanbidding niet door lastige vragen. *** Met de ontdekking van het paradigma werd de wetenschap zich bewust van haar eigen context. De reflexie op de eigen vooronderstellingen was zelf een produkt van de massifikatie. De kollegezalen werden te groot om nog alle lastige vragen in de kiem te smoren. De akademie als disciplinaire instelling die ooit de elite moest vormen, verloor zijn vorm en werd een amorf, onbestuurbaar lichaam. Dit proces leverde dissidenten op in de vorm van neo-marxisten, feministen en ecologen, die hun eigen diktaten begonnen te schrijven. De univeriteit verloor daardoor haar karakter als opleiding en school en werd een kopie van sociale programma's die buiten de instelling draaiden. Maar deze sociale bewegingen waren niet autonoom. Ze waren geent op zo'n universiteit in ontbinding en expansie en bestonden zelf voor een groot gedeelte uit studenten. Deze beweginge vonden op den duur ook hun legitimiteit in de vervaagde kennisfabrieken. Na een vertraging van vijf a tien jaar was de presentie in media en universiteitsleven zo groot geworden, dat men dacht dat men een politieke kracht was, terwijl 'daarbuiten' feitelijk niets meer gebeurde. De universiteit hield op een ontgroeningsinstituut te zijn, waar je doorheen moest, om een status te verwerven. Je deed vervolgens je werk om pas op pensioengerechtigde leeftijd weer naar een boek te grijpen. Tijdens je studietijd heb je hard geblokt, vrienden voor het leven gemaakt, je echtgenoot ontmoet, uit de band gesprongen en toch nog een titel gehaald. Nu kan de studietijd geen afgesloten fase meer zijn. Men wordt periodiek gedwongen naar de schoolklas terug te keren. In het werk moet men zich iedere dag bewijzen tegenover de jonge generatie die flexibel, onder grote werkdruk, de specialistische kennis in een handomdraai verwerft. Kennis is niet langer waardevast. Ze wordt niet langer tijdens de studietijd overgedragen en daarna in de loop van jaren in de praktijk verder opgebouwd en verstevigd. Die professionele kwaliteiten kunnen opeens om onvoorspelbare redenen van nul en gener waarde zijn, hoe gedifferentieerd en onderlegd die ook mogen zijn. Met de uitvinding van het begrip 'paradigma' groef een hele generatie geengageerde intellectuelen haar eigen graf. Men hechtte zulke grote verwachtingen aan de paradigmawisseling die men zelf meemaakte, dat men vergat dat het niet bij deze ene wisseling van de wacht zou blijven. Van een zeldzame omslag het in wetenschappelijk basismodel ontpopte de paradigmawisseling zich als een permanente fluctuatie van de ene naar de andere standaard. Die onzekerheid ondermijnt stelselmatig de sociale posities van allen die in een rechtstreekse relatie staan tot de kennismanufactuur. De arbeidsverhoudigen in deze nijverheid kenmerken zich door het gebruik van uitzendkrachten, freelance specialisten, reizende visionaren en vroeg ontheemde wonderboys. Men is vroeg oud omdat niemand eeuwig jong kan blijven. De reactie blijft niet uit. Alles wat degelijkheid, zekerheid, stelligheid en overtuigingskracht wordt vastgeklampt en aan de man gebracht als nieuwste ontdekking: Ortega y Gasset, de catechismus, de saab, het huwelijk, Heidegger, een strenge opvoeding, het kopen van een huis, stropdas en mantelpak, zinken emmers, het lezen van een goed boek. De terugkeer van de traditie mag vooral niet geinterpreteerd worden als een collectieve ervaring, maar is de uitdrukking van het persoonlijke dat zich aan de politiek wil onttrekken. De verrechtsing is dan ook geen beweging of streven maar een uiting van een individueel protectionisme. Deze artificiele degelijkheid is kleurloos en vaal. Het wil de bonte karakter van alle nieuwigheden op afstand houden. Uit afkeer tegen iedere radicale expressie. Het smoort iedere verplichting om jezelf te zijn in een buffer van Old Finish. **** Bij Baudrillard raakten de dingen hun scene kwijt en sloegen op drift. In een omgeving van gepolijste simumulacra kon men belangstellend euthousiast raken voor ieder nieuw idee dat het met oude afgerekende. Al de doorbraakgedachten en afscheidsfilosofieān refereerden nog aan een gedeelde erfenis: het marxisme dat men zelf had beleden, Freud als paperback, Darwin als verplicht middelbare schoolvak, de oorlog en zijn handboeken en tv-series, Camus en De Beauvoir, het Tweede Vatikaans Concilie, de Beatles en jazz, Martin Luther King en Godard. Toen wijn nog ondrinkbaar was. Ze bevestigden daarmee een continuiteit die men dacht af te schrijven. Het idee van de dood van God spreekt slechts gelovigen aan. Het postmodernisme is daarom een vorm van nazorg; Lyotard troost hen die weten dat ze alleen verder moeten. Semiologie, wetenschapsdynamica, systeemtheorie, mediologie, post- strukturalisme maken aanspraak een nieuwe grondslagenleer te zijn. Het zijn gedoceerde disciplines die een jargon, psychologische zekerheid en toekomst bieden. Ze absorberen de onrust die de permanente staat van verandering met zich meebrengt. Maar wat voordoet als metatheorie is in de praktijk orientatiekunde en alszodanig een opvolger van de moraaltheologie. Het levert handelingsvoorschriften en richtsnoeren voor mensen met een taak. De zware theorie is zo gedaald tot het nivo van marketing en management. Overbluft door de praktijk heeft het zich gereduceerd tot het overtuigend aanprijzen van zichzelf. Haar nut bestaat er vooral uit dat ze altijd een praatje klaar heeft om de stuurlozen te leiden. De wil tot het leveren van een bruikbaar advies culmineert in de aanmaak van voortgangsreportages, eindkonklusies, brain storm weekenden, studieconferenties die nooit misplaatst, te zwaar of controversieel zijn. Het gaat om de werveling van ideeān die de beschikbare krachten nieuwe richting geven. Een wereld zonder pijnlijke herinneringen, ongerijmdheden en vragen zonder antwoord. De gekapituleerde menswetenschappen zijn in de handel der gemoedsgesteldheden geeindigd. Ze leggen zich toe op schaduwen van de reddeloosheid. Er is geen sprake meer van interaktie. De theorie keert zich niet langer tegen het fenomeen, noch verklaart zich ze solidair met haar object. Zelfs is er geen spoor meer te vinden van ironie of cynisme. Ze gaat in alles mee en overtreft de hang naar diepte door het suggereren van thema's, het leggen van tijdelijke verbanden, signaleren van overeenkomsten, aanroeren van historische precedenten, het even oprakelen van zeden en gewoonten. De ongedefinieerde onrust wordt tijdelijk vervuld met voorbijgaande momenten van charisma. Van involutie van problemen naar een vlekkeloze orkestratie van de goede sfeer. Het programma der grote spelbedervers als Max Stirner, Friedrich Nietzsche en Cioran is geschreven binnen de grenzen van het ego en is daardoor thans geisoleerd in de estetiek van de houding en de identiteit. De opgave van dit moment is om collectieve vormen van het contextloze te traceren en uit te schakelen.