Arjen Mulder "Het is beeldende kunst, want je kijkt ernaar." kunstenaars op televisie 1. "Ik zit te schilderen en Puck zit aan tafel, of we kijken naar die heerlijke televisie, naar dat fijne ding, wat dat is 'n Vondst, een Schepping, een grote Schepping. Laatst was Atje Keulen-Deelstra aan het rijden en dan zie je die vrouw scherp door de bocht gaan en dan wordt dat in het langzame beeld herhaald en dan komt er een ontroering over me, weet je dat. Die vrouw gaat heel scherp door de bocht, met een grote verbetenheid, dezelfde verbetenheid waarmee ik zit te schilderen, en dan zegt zo'n geweldige vrouw ook nog op de tv: ik rijd voor mijn kinderen en voor mijn man en voor mijn huis. Weet je wat dat is, ze wil je laten zien wie ze is. Het is een soort afrekening. Ik herken dat. Ik denk dat wat ik doe als schilder ook een afrekening is. Dat je dan toch van niks, dat je 't met je nagels uit de straatstenen hebt moeten halen en dat je 't toch brengt tot dit. Ik heb het allemaal zelf gedaan. Ik heb het jongetje waargemaakt dat zo liep te dromen vroeger, liep te zwerven. Die heb ik waargemaakt. Ik betrap me erop dat als ik achter zo'n ezel zit en ik zit een beetje te kijken naar wat ik gedaan heb en als ik dan iemand hoor aankomen, dat ik dan gauw moet gaan schilderen. Ik wil niet betrapt worden als iemand die blijkbaar niets doet. Ik wil schilderend worden aangetroffen." 2. Televisie is een alwetend medium. Met welke vraag je ook geconfronteerd wordt in de loop van een dag of de loop van een leven, zet de beeldbuis aan, zap alle kanalen langs zoals het uitkomt, en gegarandeerd heb je binnen een uur of binnen een week het antwoord gehoord en begrepen. De 'schilder, tekenaar en Amsterdammer' Melle (de man die zoveel stijve pikken in zijn werk deed) geeft dat aan in het citaat hierboven: hij kijkt naar een schaatswedstrijd en snapt daarop niet alleen waarom hij zelf schildert, maar ook wat voor beeld hij wil dat de buitenwereld van hem krijgt. Op televisie kun je je laten zien zoals je gezien wilt worden. Niemand is 'slachtoffer' van de beeldbuis, noch de kijkers, noch de presentators, noch de amateurs die in groten getale meedoen aan het creëren van de spektakels of saaie avonden die te zien zijn op het derde venster - en dat is iets wat je van van een medium als het schrift of het gesproken woord niet kunt zeggen. De reden daarvoor is dat taal uit levende mensen voortkomt, via monden en handen, en over levende mensen gaat, terwijl bij televisie iets heel anders aan de hand is. Televisiebeelden worden gemaakt met technische apparaten en in geen enkele fase van het produktie-, distributie- of consumptieproces raakt iemand de beelden lichamelijk aan. Ze blijven in een machine zitten, camera's, recorders, montageapparatuur, kabels, antenne's, satellieten, schotels, monitors, en ze gaan dan ook uitsluitend over wat machine's te melden hebben over wat er buiten de machinale sfeer plaatsvindt, en niet over wat mensen van mensen vinden of maken. Op televisie kijk je naar programma's, naar de programmatuur die wordt gevolgd door degenen die zich in beeld laten brengen. Je volgt niet de ontwikkeling van een personage, zoals in een film of roman, je volgt het programma dat door een personage wordt vertolkt binnen een gegeven omgeving. Dat kunnen hele platte programma's zijn, zoals van de botte huisvader of de enthousiaste deelnemer aan een prijzenquiz, maar ook heel verfijnde en gecompliceerde programma's, zoals van de met een materie worstelende kunstenaar of de vrouw met spijt over een misstap uit haar verleden. Het programma kan ook situatiegebonden zijn, zoals het programma van een huwelijk, een concurrentiestrijd of een politiebureau, of van een vliegramp die niet op een studioset maar in een hoogbouwwijk heeft plaatsgevonden, of het programma van een politiek systeem, of van een schildersatelier. De spanning die televisie genereert komt voort uit de vraag tot welke inventiviteit een grotendeels bekende set van gedragingen binnen een herkenbare setting nu weer in staat zal blijken. In die zin is televisie een abstract medium: er is op tv geen mens te zien, je ziet enkel de ideeënstructuren waarbinnen ze zich bewegen. Daarom leidt televisie tot beter begrip van de gedragingen van anderen en jezelf, daarom ook kun je van televisie leren wat voor beeld je wilt dat anderen van jou hebben en hoe je dat bij ze kunt ontwikkelen: zodra je begrijpt welke programma's je hebt gevolgd in je leven en welke je zou willen volgen, kun je daar een spektakel of een saaie avond van maken. En zullen anderen daarin ge'nteresseerd zijn. Op televisie is iedereen een ster. 3. Ik heb op verzoek van de redactie van De Witte Raaf een paar maanden lang zoveel mogelijk programma's over beeldende kunst bekeken die ik van mijn kabelnethouder krijg aangeboden, hier in Amsterdam. De inzet was aanvankelijk om te ontdekken welke filosofische of andersoortige opvattingen er bij de verschillende omroepen bestonden over beeldende kunst, opvattingen die uit de doorgestraalde programma's zouden moeten blijken. Er bestaat een wettelijke verplichting voor alle omroepen om een zeker percentage van de omroeptijd aan kunst te wijden, dus daar zou interessant vergelijkend onderzoek naar kunnen worden gedaan. Na een week of wat kijken waren de enige achterliggende opvattingen die ik kon ontdekken deze, dat oude documentaires over kunst goedkoper zijn dan nieuwe - al is voor die laatste subsidie te krijgen -, en dat ge'mporteerde documentaires gemakkelijker te krijgen zijn dan zelfgemaakte. Je ziet heel wat ondertitelde kunstenaarsportretten van een paar jaar oud, maar anders dan in nieuwsflitsen of aankondigingen zie je eigenlijk nooit wat over eigentijdse kunst, van jonge mensen zal ik maar zeggen, behalve in Ziggurat op de BRT. Waarbij aangetekend dient te worden dat het woord 'kunst' ook literatuur, theater, opera, experimentelerige films en afstudeerprojecten van leerlingen van kunstacademies omvat, waardoor er al met al voor beeldende kunst in de strikte zin van het woord - tekeningen, schilderijen, beeldhouwwerken, installaties en perfomances - niet veel tijd over blijft. Toch is er op Nederlandstalige kanalen per week nog wel een uur of drie, vier te bekijken over de beeldende kunsten, dus reden om te mopperen is er niet echt. Ik bedoel: wie zou er meer willen zien? Allengs verplaatste mijn belangstelling zich dan ook van de vraag wat de omroepen er voor ideeën op nahouden, naar de vraag op welke wijze een kunstenaar zichzelf in beeld kan brengen. Ja, hoe doe je dat nou eigenlijk: je bent bijvoorbeeld schilder en er wordt een programma aan je gewijd. Hoe zet je jezelf neer? Of je behoort tot de nabestaanden van een bekend kunstenaar aan wie aandacht wordt besteed op een van de tientallen kanalen die de gemiddelde burger tegenwoordig tot zijn beschikking heeft: hoe bouw je het beeld van de overledene zo op als jij het wilt hebben? Of om het in de terminologie van de tweede paragraaf te zeggen: in welk programma wens je te fungeren, dat van je unieke talent, je omgeving, je atelier, je inspiratiebronnen, je verkoopsuccessen, je visie, het proces van het maken of het voltooide kunstwerk? Hoe maak je van jezelf een programma? 4. Altijd fascinerend om te zien ''is hoe een schilderij ontstaat in de loop van de tijd. Die sequentie komt dan ook in bijna alle kunstenaarsportretten voor. Jammer genoeg waren er de afgelopen maanden nauwelijks programma's over beeldhouwers op de buis, want hoe een sculptuur ontstaat moet ook erg spannend zijn. Ik heb alleen Arnold Breker een beetje aan zo'n reuzenpaard zien krabben en de medewerkers van Richard Senna met staalplaten in de weer gezien. Geen van beide activiteiten waren erg boeiend of verhelderend. Wel heb ik schilderijen gemaakt zien worden door Picasso, Jackson Pollock, Karel Appel, Anton Pieck en Lucebert. Anton Pieck maakte eerst in een kwartier een vel met lijnen en vlakken om de indeling goed te krijgen, daarna in een kwartier een vel met aquarelachtige kleurvlekken om de kleurstelling vast te leggen, en daarna werkte hij in twee maanden de uiteindelijke tekening uit met alle figuurtjes, gebouwen en uithangborden zoals we die kennen van de Haarlemse kunstenaar. Karel Appel zette een naakte vrouw voor een zwarte achtergrond, tekende dan met een dikke tube verf de omtrekken van zijn model op een gekleurde ondergrond, en ging daarna met dikke penselen en keukenhandschoenen in de weer om de vlakken in te vullen, zowel binnen het voorgetekende silhouet als daarbuiten. Hierna pakte hij een aantal maskers en beelden die hij van een groothandelaar in Nieuwguinese kunst had gekocht, wierp die op de voorbestemde plaatsen op het doek, liet ze vastschroeven door zijn assistenten en smeerde er dan met een stevige kwast nog wat bijpassende kleuren op. Picasso tekende (ik meen in 1956) eerst in zwart de omtrekken van een vrouwenfiguur, zonder model, begon daar links en rechts wat vlakken omheen in te kleuren, waarna in de loop van een dag zowel de vrouw als de vlakken verdwenen, en er bijvoorbeeld een dier overbleef, al hield hij de oorspronkelijke indeling van het vlak wel min of meer aan. Lucebert had de minst efficiënte aanpak: om één voltooid schilderij te maken kwamen er tientallen versies achter elkaar op het doek, meetkundige figuren, personages, dieren, kleurvlakken, machines, die al donkerder werden, tot het hele doek zwart was geschilderd, waarna er opeens aan alle kanten knalrode en -gele vlekken verschenen, die weer vorm kregen en uitkristalliseerden in een doek waarbij je als kijker vooral de vraag stelde: waarom is nou juist deze af? Wat was er mis met al die voorgaande versies? Hieruit blijkt dat televisie goed is in het tonen van een proces, en slecht in het afbeelden van een voltooid produkt. Er moet iets gebeuren in beeld, iets veranderen, en het enige dat je kunt laten bewegen aan een schilderij in een lijst is de camera die heen en weer zwenkt, inzoomt en details achter elkaar zet, om dat dan weer af te wisselen met een totaal. In een film over Corneille maakte deze schilder duidelijk waarom we van hem niet te zien kregen hoe hij een doek van de eerste lijn tot het voltooide kunstwerk vervaardigde. Kijkend naar een naamloze Afrikaanse beeldhouwer die een masker uit hout sneed, maakte hij een vergelijking met zijn eigen werk: "Het maken is fascinerend, maar de magie komt later, wanneer het schilderij ergens komt te hangen en de betekenis dringt door." Dat vond ik goed gezien: wanneer televisie heeft getoond hoe een schilderij tot stand is gebracht, ben je nog niets te weten gekomen over de betekenis ervan. Het enige wat je weet is dat het eindprodukt ook heel anders had kunnen uitvallen en dat dat niet is gebeurd. Fascinerend is hoe een schilder zijn programma tot ontplooiing brengt, uitgaand van wat lijnen en vlakken, of van een naakt lichaam een paar meter naast het opgespannen linnen. Magisch is hoe een voltooid schilderij inwerkt op de kijker: een voltooid schilderij is geen technisch beeld, zoals film en televisie, maar een ambachtelijk beeld, gemaakt met de hand. Een traditioneel beeld als een schilderij gaat niet over programmatuur, maar over betekenissen, verhalen, tradities, lichamelijke krachten, menselijke vitaliteit, hoe je dat verder ook wilt noemen. Daarover heeft televisie niets te melden. Toen Jackson Pollock begin jaren vijftig een filmer zijn werkwijze liet vastleggen, raakte hij daar na afloop zozeer van slag dat hij aan de keukentafel een acute attaque kreeg ("Now!") en na herstel amper meer doeken afleverde. Na een paar jaar alcoholisme reed hij zichzelf te pletter met zijn auto: zo hard kwam bij hem het inzicht aan dat het proces waarin een schilderij gemaakt wordt geen enkele betekenis heeft, en dat enkel het eindprodukt iets voorstelt. Een schilderij was in Pollocks opvatting de optekening van de bewegingen die de schilder had uitgevoerd boven zijn doek, uitgaand van zijn onderbewuste driften. Die stelden dan blijkbaar ook niets voor? Bewegingen, snelheid, ze hebben geen betekenis. Enkel de stilstand heeft zin, want die is niet geprogrammeerd, kan alle kanten op. 5. Misschien verklaart deze laatste redenering waarom de bioscoopfilms die Johan van der Keuken over Lucebert maakte op televisie zo irritant overkwamen, terwijl ik met plezier naar conventionelere documentaire-films als die over Appel en Corneille heb gekeken. Van der Keuken is van mening dat zijn filmbeelden geen illustratie of bewijsmateriaal zijn bij het werk van een ander, hij wil niet dat zijn film onzichtbaar blijft als medium, integendeel, hij ziet zijn eigen eindprodukt als gelijkwaardig aan dat van zijn onderwerp. "Voor jou, Lucebert, die de hand hebt in honderden schilderijen, gedichten, in duizenden tekeningen, voor jou, oog en stem, heb ik deze beelden gezien." Om een schilderij te tonen, of het atelier van Lucebert na diens overlijden nog eens te onderzoeken, zoeft Van de Keuken met zijn camera heen en weer, stuitert op details, glijdt verder, keert terug - en ik voelde mij onaangenaam verrast door de gewaarwording dat Van der Keuken zich belachelijk maakte. Het grote probleem met het filmen van een schilderij is dat je daarbij een ambachtelijk beeld omzet in een technisch beeld. Daar is op zich geen kunst aan: je zet je camera voor het doek en draaien maar. Alleen bestaat er, zoals hiervoor al werd aangegeven, een fundamenteel onderscheid tussen ambachtelijke en technische beelden: een ambachtelijk beeld heeft een betekenis die uit het beeld, het schilderij of de tekening, kan worden afgelezen door middel van aandacht, studie en wat inlevingsvermogen, terwijl een technisch beeld geen betekenis heeft, aangezien het alleen de visie van een machine op het niet-machinale weergeeft. Elke betekenis die je in een technisch beeld gewaarwordt, heb je er zelf in gelegd. Als Van der Keuken met zijn camera een doek van Lucebert besluipt en op allerhande boeiende betekenissen meent te betrappen, dwingt hij zijn kijkers een bepaalde zienswijze op die enkel van Van der Keukens eigen technische kunnen uitgaat, niet van het werk van Lucebert. Maar het is niet interessant wat een camera in een schilderij ziet, interessant in de zin van betekenis genererend, enkel wat een oog erin zien kan is boeiend. Van der Keukens camera raakt het werk van Lucebert niet aan, terwijl de hand van Lucebert dat wel deed. Van der Keuken meent blijkbaar dat als je maar nadrukkelijk genoeg bent met je camerawerk, de kijker de hand van de cameraman in de cameravoering gaat lezen, zoals de beschouwer van Lucebert diens hand in de penseelvoering leest. Maar deze mening is gebaseerd op een misverstand. Televisie is als medium zo zichtbaar - je weet te allen tijde dat je naar een kast kijkt waaruit beelden komen, je vergeet je omgeving niet, zoals in de bioscoop nog wel kan gebeuren - televisie is zo zichtbaar dat een televisiemaker die op televisie de kijkers er steeds van op de hoogte wil houden dat hij televisie maakt omdat die kijkers dat anders zouden kunnen vergeten, nog het meest lijkt op, bijvoorbeeld, een omstander die als je bij het darten staat te mikken op de twintig, tegen je zegt: je moet op de twintig mikken. Ik weet niet waarom, maar ik vind dat zenuwslopend irritant. Een televisiefilm is goed als hij verbanden legt tussen beelden die zo op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben: zo'n onwaarschijnlijke combinatie kan informatief en daarom boeiend zijn. De combinatie tussen een beeld en het medium dat dat beeld zelf maakt, is niet onwaarschijnlijk en daarom evenmin boeiend. In de film over Corneille werd getoond hoe de schilder in Afrika getroffen was door de barsten die er in het gesteente waren ontstaan onder invloed van de hittewerking van de zon, en warempel, daarna zag je diezelfde lijnen op schilderijen die zolang je die gescheurde rotsen niet kende, abstract moesten worden geïnterpreteerd. Wat wiskunde was, werd natuur door de beelden uit de televisiefilm, en daarmee verschoof de betekenis die je aan Corneilles werk dient te geven een graad of 180. Dat kan televisie blijkbaar wel: niet betekenis geven aan ambachtelijke beelden, maar het programma laten zien waarbinnen die betekenis gezocht dient te worden. Dat hadden Corneille en zijn programmamaker Jos Wassink beter begrepen dan Lucebert en/of Van der Keuken. 6. De televisiefilm over Corneille was bijzonder systematisch in zijn analyse van de programmatuur waarmee het schilder- en lithowerk van deze Cobra-artiest moet worden geanalyseerd. De kunstenaar heeft nogal wat tijd doorgebracht in allerlei delen van Afrika, zijn atelier staat ook vol met standbeelden die hij tijdens zijn reizen heeft aangeschaft. Aan de hand van toeristische plaatjes van een aantal karakteristieke landschappen en situaties in Algerije, Malie en Ivoorkust werden zeven natuurelementen neergezet waarbinnen men Corneille dient te situeren. Dat waren achtereenvolgens: blakende bergen en doorbakken stenen, vogels en vrouwen, zowel individueel als in zwermen, vuur, maskers, verbrande bomen op naakte aarde, Afrikaanse beeldhouwkunst en ten slotte een markt in Mali of Ivoorkust met al zijn bonte kraampjes en fraaigeklede bezoekers. Ik heb me tijdens deze film regelmatig zitten verbazen. Corneille is vermoedelijk de commercieelste Nederlandse schilder van dit moment, en de vrolijke kleuren van zijn vogels en figuren heb ik zo langzamerhand zo vaak in galleries en op posters gezien dat ik er allergisch voor ben geworden, maar van deze publieke aspecten kwam helemaal niets voor in het portret dat C. van zichzelf had weten neer te zetten. Je zag een schilder die in exotische streken zijn inspiratie zowel opdoet als terugvindt: op die markt bijvoorbeeld liepen tientallen vrouwen rond in jurken met onmiskenbare Corneille- motieven - vogels, cirkels, stippen -, waaruit blijkt dat het wellicht zo gek nog niet is dat C. zijn werk hier op stropdassen en ander textiel is gaan verhandelen. Ik vond hem eigenlijk een intrigerend man worden, hoeveel plattitudes hij ook debiteerde: "Ik vind het fraaie van een vogel, je hebt een bek, poten, vleugels, èn beweging." "De ellende, de oorlog, het geweld in de wereld kan ik voor mijn werk niet gebruiken, daar ben ik niet voor gemaakt, niet voor gebouwd." Hij geeft zelf toe dat hij een onvolledig schilder is - en de laatste uitspraak was een echo van wat Anton Pieck in diens programma antwoordde, toen hem gevraagd werd waarom hij altijd van die gezellige negentiende-eeuws aandoende scènes schilderde in de barre tijden waarin wij leven. Maar beide, Corneille en Pieck, presteren binnen hun zelf-opgelegde beperkingen maximaal. De gesloten vormen waarin hij altijd schildert, verklaarde Corneille als volgt: "Je doet een soort harnas aan. Dat is ook wel nodig, om je af te schermen tegen de troebels rondom je. Dat blijkt noodzakelijk te zijn, 'anders raken wij verloren'." Anders gezegd: het werk van Corneille gaat ergens over. In zijn uitspraken duiken weliswaar voortdurend woorden op als 'machtig', 'haast', 'onrust', 'gretigheid', 'vitaliteit', en hij doet nogal eens prefeministische uitspraken over 'de vrouw', maar als het erop aankomt weet hij perfect waar het om draait in de kunst: "Je onderwerp is een alibi, het gaat om het beeld als plastisch feit, als oplossing van plastische problemen." Want alleen zo'n oplossing is informatief, betekenis producerend, en dat hij daar een leuke boterham mee verdient... Aan het slot van de film definieert Corneille zichzelf als: "de schilder, de mens met nimmer uitgeputte ogen, met blikken die steeds de dorst behouden zich meester te maken van de verrukking, het willen kennen, de gulzige nooit bevredigde blikken." Hij kijkt met zijn ogen en geeft terug met zijn handen. Dat is het programma van de schilder C. 7. Karel Appel zette zichzelf heel anders neer in het portret dat hij van zich liet maken door Mat van Hensbergen. Hier geen grijpgraagheid, maar een nuchtere kijk op de wereld. Appel: "De intelligentie van het oog is iets anders dan de intelligentie van de geest. De intelligentie van het oog is: kijken, wakker blijven, helder zijn. Een kunstenaar moet dat ontwikkelen. De hele wereld slaapt. Iedereen doet alles uit gewoonte. Door het veranderen van woonplaats ontstaat er een nieuw soort kijken, steeds weer in verwondering naar iets nieuws." Vandaar dat de film Karel Appel volgde van woonplaats naar woonplaats en werkplek naar werkplek, Frankrijk, New York, Amsterdam. Appel zette zich neer als vakman, professioneel experimenteerder, zonder een greintje twijfel aan zijn eigen waarde en onsterfelijkheid. Iemand die zich goed bewust is van de werking van de markt ook, de kans dat je door contracten met handige jongens verplicht bent stapels litho's te maken, waardoor je weer in de routine terecht komt, die je grootste vijand is. Bij Appel mocht niet alleen zijn wijze van schilderen vanaf de eerste lijn op het doek worden gefilmd, zelfs legde hij omstandig uit hoe hij zijn verf bereidde. Eerst doe je acht scheppen titanium wit (in poedervorm) in een pot, daar voeg je dan vier eieren aan toe, deksel op de pot en goed schudden. Als de emulsie stevig is, doe je er ongeveer 100 ml Gamarvernis (meende ik te verstaan) bij en ongeveer 25 ml ingedikte standolie. Schud opnieuw tot het één dikke emulsie is geworden. Daar meng je dan je olieverf mee, alle kleuren inclusief wit en zwart. "Het ruikt buitengewoon lekker." Het titaanwit kun je eventueel weglaten. Met deze emulsie droogt je verf langzaam, maar na een jaar is hij knalhard geworden en barst hij niet meer: je schildert ermee voor de eeuwigheid. Appels opvattingen over schilderkunst zijn niet wezenlijk verandert sinds de film die Jan Vrijman ergens in de jaren vijftig of zestig maakte (voor zover ik me die herinner). Nu zegt hij: "Ik dien de vrije beeldende schilderkunst. Om die geestelijke vrijheid te kunnen handhaven moet je heel gedisciplineerd en geconcentreerd te werken. Wat je ziet komt van mijn spontane gevoelsleven af. Expressionisme wil voor mij zeggen: de marteling van de verf, van de materie. Je deformeert de materie om tot expressie te komen. Al die spatten en vlekken die er naast zitten, zijn de wonden van het gevecht met de materie." En: "Schilderen is voor mij: je bent uit je lichaam gestapt. Dat is voor mij een fantastische manier van leven." Dus: de schilder gaat lichamelijk het gevecht met de materie aan en stapt daarbij uit zijn eigen lichaam, een andere manier om te zeggen dat kunstwerken onvergankelijk zijn. Wat kunst precies is, staat voor Appel niet ter discussie - van hem komt de definitie van beeldende kunst die ik als titel boven deze bijdrage heb geplaatst. Wat wel ter discussie staat is de voortgang, het levend houden van de cultuur. Ook Appels werk gaat ergens over. Ik vond het vrij shockerend om te zien hoe de schilder beelden aanschaft uit Nieuw-Guinea, India en nog zo wat exotische oorden, en ook uit verre tijden, een boegbeeld uit de achttiende eeuw bijvoorbeeld, en hoe hij die dan rücksichtlos met elkaar en met eigen beelden combineert, en vervolgens onderkliedert met zijn onvergankelijke verf. "Door de afbraak van verschillende culturen en tijden, waar ik details uit gebruik, ga ik een kunstwerk maken, hybride kunst. Die beelden van mij zijn allemaal brandstapels. 'Alles eindigt uiteindelijk op de brandstapel'. Ik maak daarom mooie brandstapels. Ik ben ge'ntereseerd in een vernieuwing van de schilderkunst, niet om de vernieuwing zelf, maar om het beeld van het leven zelf te verdiepen en te verruimen." Appel vat zichzelf dus, net als Corneille, expliciet op als traditioneel kunstenaar, alleen bestaat de traditie waarin beiden werken niet uit de geleidelijke of schoksgewijze ontwikkeling van de beeldende kunst in de loop van de tijd - wat een klassiek avantgardistisch standpunt zou zijn geweest -, maar uit de schakeling en schok tussen het eigen beeldenarsenaal en de thans nog bestaande niet-westerse culturen. Dat is de informatiecreatie of betekenisproduktie die Appel zoekt. Je mag ervan uitgaan dat over een jaar of wat iemand de doeken en beelden van Karel Appel aan stukken zaagt om nieuwe kunstwerken te maken. En Appel heeft daar nu al vrede mee, lijkt me. De schilder houdt de cultuur levend, voor nu en later, tegen de klippen op, dat is het hero'sch programma van Karel Appel. 8. Kunst is een onder vele vormen van techniekgebruik, daarom kun je er televisieprogramma's over maken. Waar televisie goed in is, is laten zien hoe dingen werken, hoe mensen reageren op bepaalde prikkels, hoe situaties worden gecreëerd en hoe mensen, dieren of dingen daarin functioneren. Het maakt daarbij niet uit of het over een burenruzies gaat of over artistieke prestaties. Ik zag een Japanse documentaire over het schoonmaken van de Sixtijnse Kapel waarin eindeloos eerst het 'vieze' beeld werd getoond, daarna de bewerking ervan met doekjes en sponzen, en ten slotte het schoongemaakte, fris en vrolijk stralende beeld. De geschilderde figuren deden daarbij absoluut niet ter zake, interessant was hoe de donkere aanslag werd weggewreven, hoe door latere generaties op het origineel geschilderde schaamlapjes voor geslachtsdelen werden verwijderd, hoe er soms een soort kaasdoek over een deel van de fresco's werd aangebracht voor men ging wrijven, en hoe op andere delen direct met de spons op de verf werd gedrukt. Je stak niet alleen niets op over een mogelijke verrijking van de betekenis door het opschonen van al die figuren van Michelangelo, zelfs kwam je niets te weten over de vraag of er überhaupt wel moest worden schoongemaakt. Iets is vies en dus maak je het schoon, veel meer reden leek er niet te bestaan. Televisie is met andere woorden hopeloos slecht in het uitleggen van het waarom van situaties, handelingen en ontwikkelingen. Als er op tv wordt gesproken over de kwaliteit en achtergrond van boeken of kunstwerken, bijvoorbeeld in een praatprogramma over literatuur, let je als kijker minder op de inhoud van de argumenten of voorkeuren van de gespreksdeelnemers, dan op de wijze waarop iemand zijn of haar meninkjes naar voren brengt, de intonatie, toonhoogte, de houdingen van gezicht en handen, de kleding, de verhouding ten opzichte van microfoon of gespreksleider enzovoort. Wat ik zo aangrijpend vond aan die uitspraak van Appel dat alles op de brandstapel terechtkomt en dat hij dus mooie brandstapels was gaan maken, is het volledig afwezig zijn van elke zinvolle argumentatie daarvoor. Zo'n man heeft perfect begrepen waar televisie over gaat. Hij was niet te beroerd om in conversaties wat verbanden te leggen tussen zijn werk en dingen daarbuiten - bijvoorbeeld tussen zijn drie jaar durende abstracte periode en zijn ontdekking van Amerika - maar ook dat is iets waar tv goed in is: suggereren dat beelden iets met elkaar te maken hebben. Een film is iets fundamenteel anders dan een televisieprogramma, een film begint met een eerste beeld waaruit alle navolgende beelden op logische en/of associatieve wijze worden afgeleid. Dat eerste beeld is het archetype van de film en je moet dat eerste beeld dan ook zien om de film goed te kunnen begrijpen. Bij televisie is dat helemaal niet nodig, je kunt overal in het programma binnenvallen, aangezien er van ontwikkelingen of afleidingen nooit sprake is op de buis: je kunt als kijker, zeker na wat zap-oefening, zo zien wat voor programma er wordt afgedraaid op een willekeurig kanaal. Twee of drie shots is vaak al voldoende. Bij film kun je de waarom-vraag stellen en die ook beantwoorden als je je het eerste beeld maar goed blijft herinneren - het komt later in de film ook gegarandeerd nog eens terug in een of andere vorm. De hoe-vraag is in film altijd anecdotisch, niet essentieel. Bij televisie is het omgekeerde het geval, en wanneer je je als kunstenaar wilt laten omzetten in een programma dien je daar rekening mee te houden, wil je niet aan frustratie over je goede bedoelingen te gronde gaan. Alle kunstenaars die ik op tv ge'nterviewd heb zien worden, modern, postmodern of premodern, deelden mede dat het hen er uiteindelijk om ging iets moois te maken, van Anton Pieck tot Francis Bacon. Waarom je iets moois wilt maken is geen zinvolle vraag, wel hoe je dat doet. Het enige dat alle kunstenaars zich afvroegen als hen werd gevraagd in te gaan op een specifiek werk was: werkt het, ja of nee? Heidegger constateerde indertijd al dat er eigenlijk maar één ding is dat je over techniek kunt zeggen, en dat is de constatering: "es laüft", het doet het, en als het het niet doet moet je je afvragen hoe je de techniek zo kunt verbeteren dat het het wel weer gaat doen. Beeldende kunstenaars stellen zich geen andere vraag, aangezien ze allen technici zijn, van een specifieke categorie ongetwijfeld, maar toch technici. Daarom kunnen ze het prima vinden met televisie, niet om uit te leggen waar hun werk over gaat, maar hoe het daar over gaat, en wat er zoal bij komt kijken om het daarover te laten gaan. Indien je je als kunstenaar dus wilt laten vertalen in een televisieprogramma, dien je die twee elementen in te brengen: ten eerste moet je laten zien hoe je doet wat je doet en ten tweede moet je duidelijk maken dat dat ergens over gaat. Dat tweede kan op erg veel manieren gebeuren, van een zijdelingse opmerking tot een getormenteerde uitdrukking op je gelaat, maar als je het niet duidelijk maakt ben je alleen nog maar technicus en geen kunstenaar meer, iets wat je marktwaarde niet ten goede zal komen. 9. Op hetzelfde apparaat als waarop ik bovengenoemde kunstprogramma's zag (en een lading meer, die vergelijkbare programma's uitwerkten als hierboven, of ook wel andere, maar de werking van televisie is hier belangrijker dan de concrete programmatuur), enfin, op diezelfde Grote Schepping zag ik de vier tot nu toe verschenen nummers van het videotijdschrift ZAPP Magazine. Dan blijkt dat video iets totaal anders is dan televisie en eigenlijk een van de merkwaardigste visuele media die in onze rijk-voorziene twintigste eeuw is ontwikkeld. In ieder geval het abstractste medium. Video gaat niet over de programmatuur die door mensen of situaties wordt gevolgd of voorgeschreven, video 'gaat' eigenlijk niet ergens 'over'. Video beeldt media af. Video toont geen afbeelding van een gegeven werkelijkheid, maar van media: alle voorwerpen die op een videobeeld te onderscheiden zijn, blijken mediale instrumenten te zijn, specifieke methoden om één bepaalde boodschap te laten doorkomen. Als je op video mensen ziet, is ook het enige dat van hen overkomt hun mediale functie. Om een voorbeeld te geven: in ZAPP #2 is een korte bijdrage te zien van Manoe Bachus, waarin allerhande mensen moedervlekken, tatoeages en littekens op hun lichaam laten zien. Op televisie zou dat een komische act zijn geweest, geënt op de spontane reacties van toevallige voorbijgangers die een zot verzoek naar hun hoofd krijgen en dan lollig gaan doen voor de camera. Op video daarentegen is het een intrigerende verkenning van het lichaam als medium voor curieuze tekens. Televisie zou hebben benadrukt dat moedervlekken 'van nature' op de huid voorkomen (het programma van de huid bevat moedervlekjes, haartjes, tepels enz; ladingen jaren negentig-kunst gaan over wat je op de huid kunt tegenkomen of aanbrengen). Video evenwel benadrukt dat moedervlekken minstens zo kunstmatig zijn als tatoeages en littekens, aangezien ze mediale functies van de huid zijn, overdragers van een boodschap die onduidbaar blijft, onbenoembare metaforen, wezensvreemde gegevenheden die zich op je hebben genesteld of die je op je hebt laten nestelen. Gelijkwaardige medereizigers. Op ZAPP Magazine zie je lezingen, video's (gefilmd op hun monitors, of op wanden gebeamd, of op merkwaardige voorwerpen), je ziet tentoonstellingen (waar met de camera langs de verschillende objecten wordt gelopen), performances, vernisages, kortom alle media van de hedendaagse kunst. Ik vond het spannende lectuur. Om een band van anderhalf uur te kijken had ik gemiddeld een week nodig, waaruit niet alleen blijkt dat de tapes als tijdschrift functioneren, maar ook dat video oneindig intensiever is om naar te kijken dan televisie. Het kenmerk van televisie is extensie, alles kan eindeloos doorgaan, legendarische series zijn al tientallen jaren bezig. Het kenmerk van video is intensiteit, compactheid, zoveel mogelijk in een zo kort mogelijke tijd. Dit verschil tussen televisie en video kwam zeer frapant tot uiting in Lessen van Bescheidenheid, een programma van Stefaan Decosterre dat te zien was op de BRT. Het eerste kwartier daarvan is video, een enorm beeldenbombardement, vaak drie of meer over elkaar en dat in hoog tempo na elkaar, meeslepend, uitputtend, vol wonderlijke betekenissen die je niet benoemen kunt maar die volkomen helder zijn... Tot het tempo vertraagt en in een mengvorm van video en televisie wordt ingegaan op het werk van een aantal spraakmakende kunstenaars die met hun lichaam in de weer zijn... Tot ook dat vertraagt en je een uur of zo naar een televisieprogramma moet kijken met interviews, toeristische uitstapjes, personal interest en dergelijke... Waarna het geheel wordt afgesloten met opnieuw een stuk video, nadat het beeld nog verder is vertraagd en twee jongens elegante acrobatiekoefeningen doen, opeens weer vol onduidbare maar overduidelijke betekenis, pure lyriek. Het zien van deze Lessen is geen pretje, want heb je je ingesteld op videokijken, dan is televisie domweg oninteressant, een stap terug. Media-kijken is net iets abstracter, of laat ik zeggen, het bevindt zich een beeldretorisch niveau hoger dan programma's-kijken. Je hebt grootse poëzie zitten lezen en leest dan een tijdschriftartikel uit de modieuze sfeer, iets dat niet over de waan van de dag gaat, maar daar zelf deel van is. 10. Alles wat je via video over een onderwerp te weten kunt komen, zijn de mediale kwaliteiten van dat onderwerp. Misschien is dit de reden dat video als kunstvorm altijd een zekere marginaliteit is blijven aankweken. Als eerste artikel op ZAPP #1 maakt Vito Acconi enige opmerkingen over de relatie tussen kunst voor de openbare ruimte en de architectuur die die openbare ruimte vormgeeft: "Public art is a minority voice in the institution of architecture." Zo'n uitspraak is ook programmatisch voor video: video is een minderheidsstem in het instituut televisie, of in het instituut camcorderisme. Acconi: "Take an institute, take a situation and play a kind of joke on it." Dat is wel ongeveer wat ZAPP Magazine lijkt te doen. Om hiervan nog een voorbeeld te geven: de heersende vorm van videogebruik is de camcorder, waarmee overal waar toeristen of polities zijn, opnamen worden gemaakt. De videotape als bewijsmateriaal. Die functie vervult de camcorder ook op de ZAPP-tapes: ze leveren bewijsmateriaal dat een bepaalde tentoonstelling werkelijk heeft plaatsgevonden. Alleen wordt tegelijk die bewijsfunctie ondersteboven gehaald en tegen zichzelf uitgespeeld. In aflevering #1 zat een stuk van Carsten Höller, getiteld Jenny ("Jenny held her little daughter / 20 minutes under water / not to cause her any trouble / but to see the funny bubbles"). We zien de kunstenaar een diep gat graven in het strand, en daarna met een hooivork aangespoelde kwallen verzamelen in een emmer. Met die kwallen vult hij de kuil tot de rand. Vervolgens strooit hij wat zand over de blubberige massa zodat die onzichtbaar wordt, en zet er een kinderwindmolentje op... de perfecte kinderval! Hoe het afloopt zien we echter niet, want kuilengraver en video vertrekken. We hebben bewijsmateriaal gekregen voor een 'misdrijf', waarvan we de gevolgen niet te zien krijgen - met andere woorden, mogelijk was het geen bewijsmateriaal voor iets ergs, maar gewoon een lollig vakantiefilmpje. Video is kortom een medium dat zichzelf wel degelijk ter discussie kan stellen, al zie je de hele tijd dat je naar een medium kijkt (op de beeldbuis, of anders in de video-installatie). Video verdubbelt zichzelf altijd als medium, zoals alleen al de naam ZAPP Magazine een verdubbeling is van de format van het tijdschrift. Ik zou dit blad niet in de eerste plaats informatief willen noemen, in de dagblad-betekenis van het woord, al kom je een hoop te weten over waar de beeldende kunst zich zoal op richt: nummer #2 was aan lichaamkunst gewijd, nummer #3 aan het thema controle, en in #4 komt een waveje lichaam plus elektronika langs. Laat ik het zo uitdrukken: als je video maakt, maak je sowieso kunst en kunst gebruikt, zoals Corneille al memoreerde, zijn onderwerp als alibi om plastische problemen op te lossen. Naar dat soort oplossingen kijk je op ZAPP, naar onwaarschijnlijke combinaties tussen beelden, ja, en uitgaand van Vilém Flussers definitie dat informatie een onwaarschijnlijke combinatie van gegevens is, is het Magazine dan juist wel weer informatief. Volgens diezelfde definitie is televisie tegelijk nooit informerend, tenzij je als kijker in staat bent een onwaarschijnlijke combinatie aan te brengen tussen jezelf en de programmatuur die de televisie je biedt. Zappen is dan bedoeld om het kanaal te vinden waarmee je die link kunt leggen. De rest is ruis. Geciteerde televisieprogramma's: 'Lucebert, tijd en afscheid' (1962, 1966, 1994), Johan van der Keuken, Humanistisch Verbond, 22 maart 1995. 'Het Afrikaanse gezicht van Corneille, Rève d'Afrique' (1992), Jos Wassink, Humanistisch Verbond, 5 april 1995. 'Landschappen waar niemand van weet, Over de schilder, tekenaar en Amsterdammer Melle Oldeboerrigter' (1992), Melle van Essen, Humanistisch Verbond, 12 april 1995. 'Karel Appel, If I were a Bird' (1995), Mat van Hensbergen, Humanistisch Verbond, 19 april 1995. ZAPP Magazine, Gilles van Ledenberchtlaan 4, 1052 VG Amsterdam, Nederland. Driemaandelijks tijdschrift op video (VHS). Tot nu toe vier nummers verschenen, nummer #5 verschijnt in juli 1995, nummer #6 oktober 1995. Prijs: f.60,- per band, exclusief verzendkosten. Abonnement: f.240,- per jaar (Europa) of US$190,- (VS).