Arjen Mulder 'Wat is televisie?' '1. Historische achtergrond' Op 2 oktober 1924 produceerde de Schot John Logie Baird het eerste televisiebeeld aller tijden. Hij nam een gezicht op met een soort camera, zette het signaal om in elektrische signalen, zond deze een paar meter door de lucht en ving ze toen weer op om ze op een scherm terug te zetten in een herkenbaar beeld van een gezicht. Het gezicht dat tijdens deze eerste televisie-uitzending te zien was in Bairds tweekamerflat in Soho, in Londen, was dat van een buiksprekerspop genaamd Bill. Onmiddellijk na dit geslaagde experiment rende Baird naar de verdieping onder zijn laboratorium, trok een kantoorjongen achter diens bureau vandaan en zette hem voor het elektrische oog. Ook het klerkengezicht verscheen duidelijk herkenbaar op het scherm. Vervolgens ging Baird zelf voor de camera zitten. De anoniem gebleven kantoorjongen werd de tweede televisiekijker op onze planeet. Vier jaar later, op 9 februari 1928, slaagde Baird erin beelden van een aantal personen door te stralen vanuit het laboratorium van zijn firma Television Incorporated naar een antenne annex televisietoestel in Hartsdale, een buitenwijk van New York City. Het televisiescherm bij deze transatlantische uitzending was ongeveer 5 centimeter in het vierkant. Anderhalf jaar daarna, in september 1929, zond de BBC het eerste openbare televisieprogramma uit, dat een half uur duurde. Baird was op dat moment ook al in staat om zijn opnamen vast te leggen op langspeelplaten, via een apparaat dat hij 'Phonovision' noemde. Ten slotte leverde Baird in 1944 ook nog eens de eerste kleurentelevisie af, onder de naam Telechrome. Bovendien ontwikkelde hij in dat jaar een stereoscopische televisie waarin het beeld driedimensionaal verscheen. Daarmee was de technische geschiedenis van de televisie in feite voltooid. De rest was verfijning van de bestaande apparatuur, tot en met het breedbeeldscherm en highdefinition television. Baird overleed in 1946. Om een medium te begrijpen dient men niets te weten van zijn technische werking. Zoals Martin Heidegger al opmerkte, de enige vraag die je aan de techniek kunt stellen is: werkt het? Doet het dat, dan zijn er geen vragen meer; doet het dat niet, dan is de vraag hoe de techniek kan worden verbeterd. De vraag of we een bepaalde techniek eigenlijk wel willen, en of het verstandig is om haar te ontwikkelen en massaal te verspreiden, is een ideologische probleemstelling, of zo u wilt, een ethische. Technici hebben daar geen antwoord op, hun enig geldige redenering luidt: "Als het ding het doet, waarom zou je het dan niet gebruiken?" Men kan ook vragen naar de sociale effecten van een techniek, en daarmee betreden we het domein van de mediatheorie in haar verschillende gedaanten. Het verzet tegen deze sociale effecten van techniek komt van de kant van de mediacritici, of die nu in een oud medium als het schrift werken, zoals een Neil Postman of George Steiner, of in een iets minder oud medium als film, zoals Oliver Stone in zijn Natural Born Killers, of in een actueel medium als televisie, zoals Imca Marina die bij navraag opmerkte "dat de moderne massamedia natuurlijk te erg voor woorden zijn". Ik stel hier een andere vraag aan de technische media. Om praktische redenen beperk ik me daarbij tot de visuele media. Waarin verschillen de technische beelden zoals wij die kennen van elkaar? Is het mogelijk om bijvoorbeeld televisiebeelden op puur formele wijze te onderscheiden van alle andere bestaande technische beelden. Met andere woorden: wat heeft een televisiebeeld dat foto's, films, video en virtual reality niet hebben. Waaraan is het televisiebeeld te herkennen. Of, om het in praktischer termen te formuleren: wat is de allerbanaalste manier om naar televisie te kijken. '2. De resultaten van de techniek' Het onderscheid tussen de televisie en de media lijkt op het eerste gezicht volkomen duidelijk. Ten eerste komt een televisiebeeld uit een monitor, een tv-toestel of een beeldbuis, anders dan een foto die op fotopapier of diafilm verschijnt, anders ook dan film die met een projector op een filmdoek wordt vertoond. Hierna wordt het onderscheid vager. Het videobeeld verschijnt namelijk ook op een beeldbuis. En virtual reality is in zijn huidige prototypen niet meer dan extreme televisie, aangezien er in een VR-helm twee schermen van een paar centimeter in het vierkant pal voor de ogen worden geplaatst om een driedimensionaal beeldeffect op te roepen, op dezelfde manier als er al aan het eind van de negentiende eeuw stereofotografie bestond. Een extraatje van virtual reality is daarbij de VR-handschoen, die de extreme televisiekijker in staat stelt interactief in het driedimensionale beeld in te grijpen. Eerst even over dit laatste. Ik denk dat televisie van begin af aan een interactief medium is geweest. Anders dan in films, kijken mensen op televisie als het even kan in de camera en doen ze hun best de kijker rechtstreeks aan te spreken. Documentairemakers moeten de mensen waarover ze een documentaire maken altijd strikt voorhouden vooral niet in de camera te kijken, omdat dat het realiteitseffect van de film zou verstoren. De afgebeelde werkelijkheid lijkt in scène te zijn gezet, zodra iemand op de realityset ervan blijk geeft te worden be'nvloed door de camera die alles opneemt, al houdt die be'nvloeding misschien niet meer in dan dat de echte mens even om zich heen kijkt en zich herinnert dat hij gefilmd wordt. Televisie evenwel ontleent zijn werkelijkheidseffect juist aan het feit dat iedereen die wordt opgenomen weet dat dat het geval is. En weet men het niet, dan is men onderdeel van het programma Banana Split of America's Funniest Homevideo's en hun afgeleiden. De interactiviteit van televisie aan kijkerskant blijkt uit een ander effect. De kijkers zijn namelijk geneigd om in de huiskamer of op de fiets naar het werk, te gaan praten met de interviewers die ze van het scherm kennen. Iedereen heeft zich wel eens voorgesteld bij aan tafel te zitten bij Sonja of met Adriaan van Dis een glas wijn te drinken bij een boeiende conversatie over een belangwekkend thema uit de hogere cultuur. De interactiviteit van de televisiekijker verloopt weliswaar indirecter dan die van de mens met de virtual-realityhelm op, en bij interactieve shows op TV wordt ook altijd nog de telefoon ingeschakeld om de kijker op het scherm aan het woord te krijgen of de camera te besturen, maar welbeschouwd hebben we het hierbij alleen over technische onvolkomenheden ten aanzien van mogelijkheden die in aanleg of per definitie aanwezig zijn in het medium TV. De huidige technische ontwikkelingen zijn er ook op gericht om de kabel waardoor het TV-signaal binnenkomt dezelfde te laten worden als die waardoor je telefoneert. Dat maakt het de kijkers dan mogelijk zelf te bepalen wanneer ze welk programma willen bekijken op hun intelligente televisie. Dat video als medium zo sterk op televisie lijkt, is een immens probleem voor kunstenaars die met dit medium willen werken. De eeuwige vraag luidt altijd weer of je met televisie kunst kunt maken, ja of nee. Men zoekt het antwoord dan in de richting van een verhoging van de kwaliteit van de televisieprogramma's, maar telkens weer blijkt dat televisie niets te maken heeft met kwaliteit. Of je nu naar een prachtig VPRO-programma kijkt, naar de nieuwste travelogue van Stefaan Decostere of een aflevering van Goede Tijden Slechte Tijden, het is allemaal televisie, en niet nog iets meer. Om duidelijk te maken dat een vertoonde videoband kunst is en geen televisieprogramma, hebben videokunstenaars het fenomeen van de installatie bedacht. De beeldbuis wordt daarbij in een interessante omgeving geplaatst, waardoor de werking ervan dusdanig verandert dat de toeschouwers niet het huiskamergevoel krijgen dat zo bij televisie hoort, en in plaats daarvan gaan nadenken over het medium waarnaar ze kijken. In een videoinstallatie kijk je via andere media - bijvoorbeeld beeldhouwkunst of binnenhuisarchitectuur - naar het medium video, en via video kijk je naar andere media, zoals beeldhouwkunst en binnenhuisarchitectuur. Toch is de installatiestrategie niet erg overtuigend. De televisie staat van oudsher al in een merkwaardige installatie in de huiskamer, het wandmeubel namelijk, of anders op de televisietafel met de wieltjes eronder, waarmee de moderne monitor mobiel is gemaakt. De conclusie kan geen andere zijn dan dat videokunst - evenmin als welke kunstvorm ook - iets te maken heeft met zijn kwaliteit of met zijn contekst. Het videobeeld onderscheidt zich van het televisiebeeld, niet doordat het beter of vreemder is, maar doordat het andere formele regels volgt om zichzelf tot stand te brengen. Het is een heerlijke sport om met behulp van een tv-toestel media te gaan kijken in plaats van televisie. Al zappend leer je de verschillende soorten beelden razendsnel onderscheiden. Je ziet onmiddellijk of de uitzending op een willekeurig kanaal een foto toont, een film, een videoclip, een verfilmde radiouitzending, een op beeld vastgelegd telefoongesprek, of, en dat is het merkwaardige, zelf televisie is. Televisiebeelden vormen één onder vele beeldtypen die er op een televisie te bezichtigen zijn. Het verschil tussen al die beeldsoorten is niet moeilijk te formuleren. Ik wil hier voor het gemak even afzien van de beelden die niet-visuele media in beeld brengen, zoals het interview en de talkshow die altijd radio blijven, of het telefoongesprek dat altijd een telefoongesprek blijft, waarvan per definitie een van de telefonisten niet in beeld is, tenzij als foto, en die wordt dan ook in beeld gebracht als een verslaggever naar het actualiteitskanaal belt uit een gebied waar de camera's en de satellietverbindingen nog niet zijn ingevlogen. Foto, film en video zijn als volgt te definiëren. Foto is een niet-bewegend tweedimensionaal beeld, waarvan de manipulatie die uiteindelijk bepaalt wat er in beeld komt, voor de camera ofwel buiten het medium zelf plaatsvindt. Film is een in beweging gezette foto, waarbij een extra manipulatiemogelijkheid wordt geboden door de montage die de volgorde van de beelden bepaalt. Video is een filmbeeld waarbij de manipulatie niet alleen tussen de beelden plaatsvindt, maar ook in het beeld zelf. Dat kan met veranderingen in de kleurstelling of met overlays gebeuren, zoals in de elektromechanische fase van video, of op digitale wijze, zoals tegenwoordig bijna altijd het geval is. Voor video is geen externe werkelijkheid nodig die kan worden opgenomen, zoals voor foto en film, het is voldoende dat er foto- en filmbeelden zijn waarin gemanipuleerd kan worden. Daarom kan er een videokunst bestaan, want kunst is de omgang met een medium als primair materiaal en niet als secundaire boodschappenverzender. Kunst gaat niet over een immateriële boodschap, maar over de materiële substanties waarmee die boodschappen kunnen worden opgeroepen. Dat kunst een boodschap kan uitdragen is een interessant effect, maar dat de boodschap niet het wezenlijke element is, blijkt uit het feit dat de interpretatie van een kunstwerk in de loop van de tijd tot diametraal tegenovergestelde conclusies kan komen, zonder dat daardoor de status van het kunstwerk als kunstwerk wordt aangetast. Ook onbegrijpelijke kunst kan als kunst worden ervaren, met alle financiële gevolgen vandien. De vraag evenwel die potentiële televisiekunstenaars maar niet kunnen beantwoorden, luidt: wat is in godsnaam de substantie waarmee televisie wordt gemaakt? Met andere woorden: welke materie bewerkt het televisieprogramma, waar fotografie, film en video niet bij kunnen komen? Deze vraag is door televisiecritici jarenlang zo beantwoord dat de unieke kwaliteit van televisie is dat die substantie niet bestaat en dat de tv werkelijk een nulmedium is, zoals Enzensberger het noemde, zonder dat overigens als compliment te bedoelen. '3. De beeldspraken van de media' Maar laten we niet te snel zijn met onze conclusie. De stelling dat televisie een leeg medium is, klinkt erg spannend, aangezien ze zo in tegenspraak is met de dagelijkse ervaring. Zodra je een tv-toestel aanzet, word je onmiddellijk geconfronteerd met een immense volheid. Er is altijd van alles te zien op de buis, televisie is een alwetend medium. Ik zou daarom willen voorstellen de status van de verschillende soorten technische beelden zoals wij die kennen, nogmaals aan een beschouwing te onderwerpen. Waaraan herkennen we een foto, een film, een video, een virtual-realityprogramma of een televisiebeeld tijdens het zappen? Alle technische beelden zijn afbeeldingen van iets buiten het beeld, of dat nu de uiterlijke werkelijkheid voor de foto- of filmcamera is, de foto- of filmbeelden voor de videocamera, of anders de innerlijke werkelijkheid van de digitale code in een beelden-genererende computer. Toch beelden alle visuele media iets anders af. Het verschil tussen de verschillende categorieën technische beelden schuilt niet in een realiteit buiten het beeld, maar in een specifieke kwaliteit van de beeldtypen zelf. Technische beelden ontlenen hun impact aan de beperkingen van de blik, de beperkingen van het beeldkader en de beperkingen van het bevattingsvermogen, ze prikkelen de verbeeldingskracht het ongeziene er zelf bij te fantaseren. In de manier waarop ze dat doen, zijn ze te onderscheiden. Foto's tonen symbolen. Ze vatten een omvangrijk gebeuren samen in één beeld. Het vakantiekiekje staat voor een dag aan het strand of een uren-durende bergwandeling. De foto toont het beslissende moment, dat niet zozeer beslissend is omdat er op het moment van afdrukken iets essentieels voor het fototoestel gebeurde, maar eerder omdat alleen dat ene moment in de tijd werd geregistreerd en de overige tijdsduur zonder registratie wegkwam. Voor de fotograaf is het ene ogenblik waarop hij afdrukt beslissend, daarop is het allemaal te zien, daarop wordt desnoods een heel leven op zijn noemer gebracht in één enkele rangschikking van donkere en lichtere vlakken, of in een groepering van kleurschakeringen. Een foto toont de persoonlijke betekenis die één unieke fotograaf aan een bepaalde constellatie van objecten en lichamen in de ruimte geeft door op een specifiek moment met zijn apparaat de derde dimensie uit die ruimte te verwijderen. Daarbij legt de fotograaf niet alleen zijn perspectief op een landschap of lichaam vast, maar ook het perspectief van degene die naar die foto zal kijken. De fotograaf is zijn eigen publiek. De hoek waaronder de beschouwer naar het beeld kijkt, is gelijk aan die waaronder de fotograaf zijn lens op de ruimte voor hem gericht hield. De foto legt de blik van de kijker vast, zowel van de fotograaf als van de beschouwer van de foto. Daardoor wordt een foto een symbool, dat wil zeggen een stabiel beeld waarin een verzameling losse gegevens verdicht is tot één dwingende samenhang. Film toont geen symbolen. Ook auteursfilms worden door meerdere mensen gemaakt, een producent, een regisseur, een cameraman, de mensen van het licht en de montagevrouw, en dan heb ik het nog alleen over de beeldband, niet over de acteurs, de art direction, de mensen van het geluid en degenen die in het laboratorium de belichte negatieven ontwikkelen. Bij fotografie wordt spanning opgeroepen door de vraag wat de beweging is die aan het moment van afdrukken voorafgaan en daarop volgen. Bij film evenwel zet de beweging vanaf het eerste beeld in, elk beeld daarna is een vervolg op de voorafgaande beelden en wordt opgevolgd door nakomende beelden. Maar bij het eerste beeld is dat niet het geval, dat is een archetype. Een archetype is een beeld zonder voorganger, waaruit een stroom of netwerk van latere beelden wordt afgeleid. Alle beelden die worden voortgebracht door een archetype zijn secundair, en daarom te benoemen als cliché's. Ze vallen alle binnen een vaststaand schema, ze zijn de uitwerkingen van het programma dat vervat ligt in de archetypische code. Toch zijn er wel enige subcategorieën te onderscheiden. De kunstzinnige film opent met een nieuw beeld, iets dat nog niet eerder is afgebeeld en daarom tot het domein van ongeziene behoort dat door de kunst wordt geëxploreerd. Een populaire film daarentegen opent met een archetypisch beeld dat zelf al clichématig is geworden. In een goeie film is de uitwerking van zo'n clichématig archetype nieuw of origineel, maar het het archetype zelf is dat niet, wat het in de kunstzinnige film wel is. De kunstfilm produceert dan ook nieuwe cliché's. Een voorbeeld hiervan zijn de schitterende ruimtevaartuigen die Stanley Kubrick voor het eerst in beeld bracht in 2001: A Space Odyssey (1968), en die daarna de standaard werden van alle latere sciene-fictionfilms, zoals de Startrek-serie. Het eerste filmbeeld kan overigens ook een citaat is uit een andere film, een film noir bijvoorbeeld of de succesfilm van vorig jaar. Dan hebben we te maken met postmoderne cinema, een filmwijze waarin nieuwe cliché's worden geproduceerd, alleen niet op het niveau van het verhaal, zoals in de kunstzinnige film, maar op mediaal niveau. Het filmbeeld krijgt zijn glans, zijn intensiteit doordat camera-instellingen, lensgebruik en decoupage autonoom blijven ten opzichte van de in beeld gebrachte handeling. De camera volgt een eigen route en komt daarbij de mise-en-scène tegen die verder zo ouderwets als wat mag zijn. De postmoderne film vertelt geen nieuwe verhalen, maar vertelt verhalen nieuw. Een voorbeeld zijn de films van David Lynch, of de Terminatorfilms van James Cameron. Er is ten slotte nog een mogelijkheid. Het eerste filmbeeld kan ook een medium tonen. Men ziet een camera of filmrol, een decor schuift weg, een fototoestel klikt, de telefoon wordt opgepakt, de brief beëindigd. Ook al is de film die na dit beeld volgt opgenomen met een zoveel- millimetercamera en is hij in een reeks chemische baden ontwikkelt tot de beelden die via een projector op het bioscoopdoek worden vertoont, toch is ze video, zij het met filmische middelen gemaakt bij gebrek aan betere apparatuur. Video beeldt media af, daaraan is het videobeeld onmiddellijk te herkennen. Zo video al een archetype heeft, zijn dat de media, alle oude media, zichzelf en welke nieuwe media er verder nog na de camcorder mogen verschijnen. Video toont geen afbeelding van de werkelijkheid, maar van media. Alle voorwerpen die op een videobeeld te onderscheiden zijn, onthullen zichzelf als mediale instrumenten, specifieke methoden om één bepaalde boodschap te laten doorkomen. De verschillende delen waaruit het videobeeld is opgebouwd vertolken alle hun eigen boodschap, die op betekenisniveau losstaan van de overige delen, maar daarmee op mediaal niveau zijn samengebracht binnen één kader. Dat ene kader staat voor een metafoor. Een metafoor voegt losse elementen aan elkaar in één beeld en drukt daardoor een samenhang uit die voorbij de beelden en de woorden ligt, ergens in de deep structures wellicht. Ik zal een voorbeeld geven uit het bereik van het schrift. F. Scott Fitzerald vatte in zijn verhaal The Crack-Up het stukgaan van zijn leven samen in de uitspraak dat hij het gevoel alsof hij in de schemering op een verlaten schietterrein stond, met een ongeladen geweer in zijn hand en de schietschijven bedekt. Dat is een metafoor: de schemering staat los van het schietterrein, de verlatenheid ervan heeft niets te maken met het geweer in zijn hand is en wat is er erg aan dat de schietschijven bedekt zijn als dat geweer toch ongeladen is? Maar hun samenhang is duidelijk. Alle elementen van Scott Fitzeralds metafoor geven een eigen betekenis door - de nacht valt, ik ben alleen, ik kan geen actie ondernemen, ik heb geen doel - maar ze ontnemen elkaar hun zin doordat ze naast elkaar zijn geplaatst, waardoor er een betekenisloosheid ontstaat die nou juist de fysieke ervaring oproept waarom het hier gaat. De elementen die in de metafoor naast elkaar worden gezet, zijn altijd concrete voorwerpen, deze schietschijf, dit geweer, maar wat er wordt uitgedrukt is van een woordeloze abstractie. Bovendien is volkomen duidelijk dat Scott Fitzgerald natuurlijk helemaal nooit bij het vallen van de avond op het terrein van een schietclub heeft gestaan met een of ander wapentuig in de hand, terwijl het personeel de oefenschijven al met hoezen had bedekt om ze te beschermen tegen regen en dauw. Zijn uitspraak beeldt niet een gegeven werkelijkheid af, werkt niet op een realistisch niveau, maar op een metaforisch niveau, je kunt ook zeggen een mediaal niveau. Het metaforisch gebruik van een voorwerp in een beeld maakt van het ding een medium voor een boodschap die zelf niet kan worden afgebeeld, maar wel opgeroepen. Hetzelfde doet video. Video beeldt media als concrete voorwerpen af, ze beeldt de werkelijkheid af op mediaal niveau, ze begrijpt de werkelijkheid als bestaande uit louter media, die samengebracht iets uitdrukken dat door die media zelf nooit tot uitdrukking kan worden gebracht. Daarom zijn videobeelden zo merkwaardig abstracter dan filmbeelden. Doordat elk videobeeld per definitie gemanipuleerd is, is het realistische niveau eruit verwijderd, en verschijnt het metaforische niveau. Metaforen zijn zowel volkomen duidelijk als uitermate raadselachtig. Daarom functioneren ze zo goed in videoclips, die in een minimaal tijdsbestek een maximale impact moeten genereren. Realistische oftewel filmische videoclips, bijvoorbeeld die waarin je een band live ziet playbacken, vervelen veel sneller dan videale clips, waar altijd weer iets anders in te ontdekken valt. Laten we er voor het welzijn van deze redenering van uitgaan dat virtual reality erin slaagt het stadium van extreme stereotelevisie te overstijgen. In dat geval wordt het apparatuur die rechtstreeks in de hersenen beelden genereert, zonder daarvoor het oog nodig te hebben. Dat moet dan via een of andere elektrode die met behulp van golven of elektropulsjes de optische centra van de hersenen zo activeert dat deze een beeld tevoorschijn oproepen, waarvan de opbouw wordt bepaald door de computer die aan het andere eind van de elektrode is bevestigd. Het virtuele beeld is dan een beeld dat enkel in de hersenen bestaat, echt driedimensionaal dus. Het scherm waarop het verschijnt, bestaat uit de zenuwcellen en -circuits ergens in onze bovenkooi. Er wordt niet langer gemanipuleerd buiten, tussen of in externe beelden, maar in de apparatuur in de hersenen die de waarneming van die beelden tot dan mogelijk had gemaakt. De manipulatie speelt zich niet af op beeldniveau, maar op het niveau van de waarnemingsapparatuur, de optische zenuwen en hun integratiecentra in de hersenen. Virtuele beelden beelden dan ook geen extere werkelijkheid meer af en evenmin beelden ze media af waardoor de externe werkelijkheid zichtbaar kan worden gemaakt. Wat viruele beelden afbeelden, zijn data. Data zijn de elementaire deeltjes van de informatie, ze combineren zichzelf niet tot informatie, dat doen de data-zenders en -ontvangers. De ontvanger van virtuele beelden begrijpt het beeld integraal, als geheel en als deel van zichzelf. De vraag die je aan een virtueel beeld stelt is niet, wat de beweging voor en na het beeld is, zoals bij foto, of waar de beweging vandaan komt en heen gaat, zoals bij film, of welke media van de stilstand of beweging er worden gebruikt, zoals bij video, de vraag aan het virtuele beeld is: waarom verschijnen de data nu juist in deze vorm op mijn innerlijk projectiescherm, ze hadden ook elke andere vorm kunnen aannemen, bijvoorbeeld als muziek kunnen doorkomen, of als geuren desnoods of tactiele ervaringen. Het is maar welk sensorisch hersencentrum je weet te raken met je virtuele input. Veel meer is er vooralsnog niet te zeggen over virtuele beelden, want de technische impact van een medium is niet eerder te begrijpen dan tot dat medium technisch gerealiseerd is. '4. Televisie voor beginners' Ik wil terugkeren naar mijn vraag: wat is televisie? In het televisiebeeld worden onmiskenbaar alle andere technische beelden gereproduceerd, je ziet symbolen, archetypen, metaforen, en ook wel oudere betekenisproducenten, zoals schilderijen, tekeningen, etsen, toverlantaarns en dergelijke. Het televisiebeeld zelf bevat evenwel geen enkele van deze figuren, al zet het zich daar wel mee uiteen. In een typische televisuele vorm als het nieuws zet televisie zich af tegen video en de manipulatiemogelijkheden die aan dit medium eigen zijn. De live-uitzending is bedoeld als bewijs dat er geen tijd was om het beeld te manipuleren en dat het dus toont wat er werkelijk voor de camera te zien is. De live-uitzending garandeert de filmische waarheid van het getoonde, maar is zelf onmiskenbaar geen film. Een andere karakteristieke televisuele vorm is de serie, The Bold and The Beautifull of Married with Children. Deze worden gemaakt met filmische middelen, de manipulatie speelt zich af in de montage en niet - of zelden - in het beeld zelf. Een film moet je van begin tot einde zien om hem te kunnen volgen, bij een televisieserie kun je in iedere aflevering en bij elke scène instappen. Een soap of sitcom is evenmin als een actualiteitenprogramma een film in feuilletonvorm. Series bestaan uit ketens van ideeën die elkaar niet verder dwingen of uitdoven, maar enkel afwisselen, telkens wat anders. De spanning van televisie is hoe de volgende schakel eruitziet. Wie wat in vroegere afleveringen deed, is niet belangrijk daarbij. Op televisie kijk je naar programma's, dat is de substantie waarvan tv wrodt gemaakt. Je kijkt niet naar de ontwikkeling van een personage, je volgt het programma dat door een personage wordt vertolkt. Dat kunnen hele platte programma's zijn, bijvoorbeeld van de botte huisvader of de deelnemer aan een prijzenquiz, maar ook heel verfijnde en gecompliceerde, zoals van de metafysisch ingestelde special agent of de vrouw die vertelt waarover ze het meeste spijt in haar leven heeft gehad. Het programma kan situatiegebonden zijn, bijvoorbeeld het programma van een huwelijk, een concurrentiestrijd, een gevangenis of een politiebureau. De werkelijkheid die het televisiebeeld afbeeldt is die van de programmatuur van de personages en de situaties waarin zij verkeren. Dat geldt ook voor de personages in een echt gebeurde vliegtuigramp of in een politiek conflict. Het enige wat televisie kan laten zien is welke programma's er worden gevolgd door de hoofdrolspelers en de constellaties waarin ze zich bevinden: televisie toont niet wie ze zijn, wie ze worden of welke media ze daarvoor gebruiken, televisie heeft geen eigen beeldspraak. Of het nu om een soap of een actualiteitenrubriek gaat, elke aflevering uit de serie toont op instructieve wijze hoe er ergens programma's functioneren, hoe die met elkaar interfereren en elkaar weerleggen of bevestigen. Wat Baudrillard simulatie noemde: je ziet niet het ding, maar het model, de code waarin de dingen geperst worden. De spanning die televisie oproept, komt voort uit de vraag tot welke inventiviteit een volkomen herkenbaar programma nu weer in staat zal blijken. In die zin is televisie een abstract medium: er is op tv geen mens te zien, je ziet enkel de ideeënstructuren waarbinnen zij zich bewegen. Mogelijk is dat de reden waarom het televisiebeeld zowel volkomen doorzichtig is, als op een afstand blijft en daardoor zowel verveelt als fascineert. Om eerlijk te zijn: ik weet het niet precies. Televisie produceert geen betekenis, in de zin van een nieuw inzicht waaraan conclusies kunnen worden verbonden, want alles wat je ziet wist je al. Alle programma's zijn bekend. En daarbij wil ik het hier laten. (november 1994)