HET RAADSEL VAN DE MEDIA Een terugblik op vijf jaar Beeldenrijk Lezing in De Balie, Amsterdam, 6 november 1990 Stichting ter bevordering van de illegale wetenschap (BILWET) i.o. De nieuwe onoverzichtelijkheid was een tijdje verfrissend, maar eens moeten die postmodernen hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Hen wordt vriendelijk doch dringend verzocht dragers te worden eener Nieuwen Tijd. De successie van Blokker de Oude dient nodig geregeld te worden. De postpuberale fase moet 'rond de dertig' maar eens voorbij zijn en de vrijblijvende woordspelletjes dienen ingekaderd te worden. Het wordt nu echt tijd dat een nieuw intellektueel kader zich beroepsmatig profileert en zijn 'visie op de stand van de cultuur' waarmaakt, zoals de menukaart van deze Baliecyclus beschrijft. Tegenover dit verlies aan vrijheid staat een royale beloning in de vorm van harde guldens en respektabel publiek aanzien. Ziet men af van deze beloning dan dreigt men met z'n vervelende praatjes de boot voor goed te missen. De zekerheid van sociale dienst en besloten vriendenkring dienen ingeruild te worden tegen de marktconforme kultuuruitdragerij. Als de omscholing in luid en begrijpelijk praten suksesvol is afgerond, openen de onneembaar geachte mediavestingen hun poorten en kan men plaats nemen op de reservebank. De menukaart wekt kunstmatig de suggestie dat een stel 'jonge essayisten' iets nieuws te melden hebben dat nog van belang is ook. Ze verhalen bijvoorbeeld over 'de media', waar tegenwoordig zoveel over te doen is zonder dat er ook maar iets zinnigs beweerd wordt. De 'nieuwe generatie intellectuelen' zou wel de juiste 'intellectuele bagage' hebben om de media op begrip te brengen. Maar stom genoeg viel er aan hun 'opmerkelijke dwarsverbanden' geen touw vast te knopen. En daar wordt bij deze wat aan gedaan ('De essays zullen ter afsluiting van het projekt in boekvorm verschijnen'). Het denken, dat zich van plaatselijke omstandigheden weinig meer aantrekt, dient verengt te worden tot een Hollandse Horizon. Het Fin de Millennium is een proeve van de vaardigheid om in het lokale kultuurbedrijf te funktioneren. Het 'denkmilieu' wordt in een tiental voorlezingen gemeten opdat het kaf van het koren gescheiden kan worden. In de stille hoop dat uit een onsamenhangend zooitje onbekenden een mannenbond op filosofische grondslag gesmeed kan worden. Na gezamenlijk school te hebben gemaakt hoort men, net als in het geval van de poâtische Maximalen, op eigen benen te staan. Hoe beziet het denken de media? Het lijkt erop dat het 'zogenoemde Nieuwe Franse denken' de produktie aan meningen binnen het journalistiek vertoog langzaam heeft drooggelegd. De weigering van de Irrationele Fransen nog langer mee te doen aan het ideologische spelletje van pro & contra heeft van de commentaren sindsdien een langstrekkende parade van ja/nee gedachtes gemaakt. Deze Fransen uit de jaren '60 en '70 schenen de onbegrijpelijkheid eerder een oplossing dan een probleem te vinden; zij namen genoegen met de statistische kategorie 'geen mening'. Zij deden dat niet vanuit de redelijkheid van de nuance maar vanuit een warme belangstelling voor het diffuse. Dat zit vol met onverschilligheid, ruis, banaliteit, verwarring, absurditeiten en fataliteiten. Het Nieuwe Denken wordt aangewreven het Einde van alles en nog wat te hebben gepredikt, zonder te onthullen wat daarna begint of sowieso kontinu doorgaat. Ze sloten een periode af en ontsloten noch beloofden een nieuwe. Men is de Fransen dankbaar voor tal van theoretische wapenfeiten: de sexualiteit heeft zijn geschiedenis verteld, de Mensch als een Westers humanistische uitvinding is z'n centrale rol als zingever kwijt, de grote verhalen die in totalitaire regimes eindigden werden gedeconstrueerd, de eenheid legde het af tegen het verschil, het jargon is in 'taal' veranderd en men kreeg oog voor de kleine repressie. Fluisterende stemmen en krijsende kelen werden ineens opgemerkt. Het arsenaal aan zintuigen dat de theorie tot zijn beschikking had, kreeg een verbluffende sensibiliteit. Maar wat men deze denkersters verwijt is dat ze te ver gingen. Hun ontrafeling had de differentie als doel opzich en ontbeerde iedere genuanceerde conclusie. Doordat ze telkens van standpunt veranderden om hun waarnemingen te verrichten, kon uit hun teksten geen eenduidige perspektief meer gehaald worden. Zo zongen ze zich los, boven iedere tijd en ruimte, om alleen nog voort te snellen in onkontroleerbare denksprongen. Ze haalden alle zekerheden onderuit en namen daarmee onverantwoorde risiko's. Ze analyseerden de identiteit van personen en groepen als het gevolg van een machtsstrategie, waar ook aan te ontkomen was. Terwijl het voor de welzijnsdeskundigen onvoorstelbaar was dat mensen ook zonder identiteitspapieren door het leven konden. In elk geval zorgden 'de Fransen' ervoor dat het denken zijn richting kwijtraakte. Het schafte alleen het oude denken af en trok zich niets van het label 'het Nieuwe Franse denken' aan. Het zag zichzelf eerder als knip- en plakwerk van vergeeld materiaal uit de 18de- en 19de eeuw. De na-oorlogse aktualiteit was niet direkt onderwerp van studies. Eerder sloot het in filosofische zin een periode af die in wereldpolitiek opzicht reeds in '45 was geeindigd. Ze blikken eerder terug dan dat ze profeten zouden zijn van een nieuw tijdperk, genaamd postmodernisme. Dat deze filosofen flink achter de feiten aanliepen, maakt hun prestatie er niet minder om. Want het omtrekken van het reusachtige moderne Gedankengebilde was geen geringe opgave. In hun studies draait het dikwijls om de overgang van de absolutistische 18de naar de industriâle 19de eeuw, die met romantiek en verlichting gepaard ging. Ze toonden aan dat rond 1800 in alle praktijken en vertogen een fundamentele breuk was ontstaan, die door de filosofie van die tijd zelf niet was begrepen, juist omdat die een universele aansprakelijkheid verlangde. Pas tijdens het verrichten van deze studies kreeg het denken de mogelijkheid om de toetssteen te gebruiken die niet twee eeuwen oud was en zich te buigen over het raadsel van deze eeuw, het fascisme. Zo maakten de Fransen de overstap mogelijk van de vraag naar de redelijkheid naar die van het verlangen. Ze wierpen de vraag op hoe in een tijd van rationalisering, elektrifikatie, riolisering, industrialisering, motorisering, socialisering en politisering een beweging aan de macht kwam die de hele verlichting uit deed. Ze analyseerden de lichaamspolitieke konsekwenties van een op produktie gericht maatschappelijk bestel en lieten zien hoe de bevolking in toom werd gehouden via de media 'arbeid' en 'sexualiteit'. Door middel van de identiteit splitste de macht het dagelijks bestaan in een psychisch- privÇ en een sociaal-openbaar leven. Het eerste was besloten en geheim, het tweede technisch-rationeel. Deze twee levens waren vervolgens zodanig aan elkaar gekoppeld dat de mannen psychisch alleen dan konden funktioneren wanneer ze sociaal funktioneerden. (In deze machtskonstellatie waren de vrouwenlevens niet cruciaal omdat ze tot het privÇdomein van de psyche werden gereduceerd.) Zoals bekend was het sociale de kwestie van voor de oorlog die in 1929 kompleet in elkaar stortte. Wat daarna restte was een onbevredigd mannenverlangen waar de officiâle politiek niets anders mee kon dan het te negeren. Deze negatie was konsekwent 19de eeuws want ontkende het bestaan van een koppeling tussen het psychische en het sociale, en dat in een tijd waarin de ekonomie in een 20ste eeuwse krisis was beland. De nationaal-socialisten maakten dat dolende mannenverlangen tot motor van hun beweging. Emoties die in rationele zin met elkaar in tegenspraak waren, wisten zij tot verbazing van hun tijdsgenoten, produktief te maken. In de Nieuwe Franse boeken wordt niet het raadsel opgelost, dat het spel tussen angsten en verlangens voor de vooroorlogse generatie was gebleven. Het is eerder hun methode die dat mogelijk maakt. Het Nieuwe Franse denken komt niet met irrationele uitspraken, maar heeft het irrationele tot onderwerp. Het is geen lof der zotheid maar een uiterste poging om via omtrekkende bewegingen de logika van het onbegrijpelijke in kaart te brengen. Om het op z'n Frankfurts te zeggen: ze analyseren de terugval van de ratio in de mythe niet vanuit de verloren onschuld van de overrompelde redelijkheid, maar kropen ze in de gedaante van de mythe om zo achter de destruktieve dialektiek te komen. Ze incorporeerden misverstanden in vertogen die vervolgens als verhalen verstandelijk gere- en deconstrueerd konden worden. Ze analyseren de breuk, maar braken zelf niet met het denken. Wat dit betreft gaat het na-oorlogse Franse denken uit van een vooroorlogse vraagstelling die was blijven liggen en zelfs tijden taboe bleef. De Koude Oorlog had lange tijd het onderzoek naar de oorzaken van het fascisme in het vriesvak gezet. Gezien het enorme trauma is het natuurlijk ook niet verwonderlijk dat het fascisme zo lang niet gekend kon worden. Het Einde dat de Fransen leken te prediken is het einde van iets dat al voorbij is. Als ze al zelf ergens een Einde aan hebben gemaakt, dan aan het fatale onbegrip omtrent het irrationele. Nu de 'na-oorlogse periode' door staatslieden officieel voor afgesloten is verklaard, heeft het fascisme voorgoed z'n grip op de wereldaktualiteit verloren. Na 1989 hebben zowel het denken als de politiek het raadsel van het fascisme als niet langer bindend voor het heden verklaard (alhoewel het fascisme historisch gezien nog steeds toetssteen voor het begrijpen van de 20ste eeuw blijft). De post- fascistische stagnatie, ook wel Koude Oorlog genoemd, heeft gewerkt als een stabiliserende faktor. In deze rustige tussentijd konden alle raadselachtige irrationele krachten gedegen worden geanalyseerd en geneutraliseerd. De patstelling na de militaire zege op het fascisme was een absurde uiting van het trauma dat erdoor was opgelopen. De internationale stagnatie die werd veroorzaakt door de atomaire chantage was een historische noodzaak om het raadsel van het fascisme te onderkoelen. Het gaf het denken, dat niet de snelheid van auto of media heeft, alle tijd om op historisch onderzoek uit te gaan in de duistere regionen van de psyche in al haar technisch-mediamieke en lichaamspolitieke gedaanten. Alle rare zigzagbewegingen van denken en politiek leidden uiteindelijk tot de openbare ontluistering van de psyche. Publieke media en private therapieân schaften de psyche af als onzichtbare motor van de geschiedenis. In een permanente afwisseling van betovering en ontnuchtering beweegt het maatschappelijke verkeer zich tegenwoordig voort, zonder te worden aangedreven door een geheime kracht die erachter schuil gaat. Het raadsel ligt niet buiten het verkeer, maar in de beweging zelf. Er was een tijd dat de prille lezing van Franse teksten en het zwoegen op verantwoord Freudo-marxisme uit Duitse koker elkaar niet uitsloten. Uit dit geestelijk huwelijk stamt het eerste bilwet-boek, getiteld 'Het Beeldenrijk - over stralingsangst en ruimteverlangen' dat precies vijf jaar geleden verscheen. Aan de hand van drie aktuele speelfilms werden de onbewuste angsten en verlangens geanalyseerd die de macht in de na- oorlogse tijd aansprak om de massa aan zich te binden. De konklusie luidde dat de psychische drijfveren van de tot tv-kijkers omgetoverde massa niet meer sexueel gedetermineerd waren, zoals in jaren '30. Alhoewel er in een toespeling op GÅnther Anders gerept wordt van een 'Antiquiertheit des Atomzeitalters' was er anno 1985 nog heel wat overtuigingskracht nodig om het nabije einde van de Koude Oorlog te voorspellen. De media hadden in die tijd nog de ideâle taak het kijkersvolk te betrekken bij het topniveau waar over het lot van de wereld werd beslist. De eenwording van de wereld was niet vanzelfsprekend, maar een idee waarvoor de kijkers bewerkt moesten worden. Met historische verwijzingen naar de 'atomaire holocaust' en 'Euroshima' werd men dringend verzocht het eigen hachje opzij te schuiven en nauwlettend het doen en laten van de supermachten te volgen. Zo werd, in de termen van Het Beeldenrijk, via media en vredesaktivisme de 'binding aan de Internationale' tot stand gebracht. De Internationale stond voor een groeiend gevoel van lotverbondenheid in Oost en West waar een komende Wereldregering haar legitimiteit aan kon ontlenen. Vijf jaar later is dat alles vanzelfsprekend geworden en bereikt de Veiligsraad een unanimiteit waarvan men voorheen veronderstelde decennia moeizaam onderhandelen nodig te hebben. De Franse theorie dacht in eenzelfde tijdsschaal. De micropolitiek van de macht had in de Franse verhalen had altijd de lange weg van de bewustwording voor zich om tot bevrijding te komen. Maar de korte erupties van de geschiedenis in '89 hebben de 'lange tijd' van de mentaliteitsbewerking overrompeld. De kettingreaktie was het bewijs dat het idee in ÇÇn wereld te leven veel sneller resultaten kan afwerpen dan de lange mars methode van bewustwording en onderhandeling. Het medium dat het wereldidee konkreet vestigde door overal gelijktijdig aanwezig te zijn was de media. In de media kan de 'lange tijd' alleen gezien worden als een definitieve achterstand. Elk maatschappelijk systeem is gefundeerd op een misverstand. Met het oplossen daarvan stort het in en maakt het een sprong naar een ander raadsel dat tegelijkertijd aan de dag treedt. De verjongde symbolische orde zorgt voor de benodigde traagheid om aan het oplossen van het nieuwe raadsel te werken. De oplossing van het oude raadsel vestigt een nieuw. Het feit dat het ontraadselen van de psyche met name door de massamedia is uitgevoerd, maakt deze media op hun beurt tot een geheim. Hoe heeft de media er in godsnaam voor gezorgd dat de psyche verdween en de massa ongevoelig werd voor praatjes over bloed en bodem? Dat is het raadsel waarvoor de mediatheorie zich gesteld ziet. De leegte die de media in de psyche tot stand hebben gebracht, kwam niet uit de lucht vallen. Het was niet toevallig dat media in eerste instantie in de privÇsfeer waren gelokaliseerd, alwaar men aandachtig aan het toestel was gekluisterd en brandende vragen stelde over de vervlakkige werking ervan. In de introduktiefase van de tv was het enige doel van de media om de kijkers ingeschakeld te houden. Door de psyche via de zintuigen op het media-apparaat was aangesloten, kon het worden ontworteld en naar buiten treden. Het raadsel van de media is dus niet gelegen in haar geheimzinnige werking op de psyche. Het subliminale effect dat aan boosaardige beelden wordt toegedicht is inderdaad niet meer dan een special effect, van de psyche wel te verstaan en niet van de media. De reclame is alledaagse kennis van de intiemste wensen van miljoenen die een iedere mediastudent onder de knie kan krijgen door de reclametechniek te leren beheersen. Dat de media de eigen beeldtaal niet onder woorden kunnen brengen is geen vorm van nieuw kultureel analfabetisme, maar een uiting van technologisch alfabetisme. Media stompen de fanfasie niet af maar gaan het hedendaagse voorstellingsvermogen te buiten door de meest ongekende verbanden te leggen. Het kan iedere potentiâle lokatie universeel maken door hem uit te zenden. Deze telepresentie staat in een ontwikkeling die al langer uit is op de verbinding van alle ruimte-tijd koîrdinaten. Zodra de media overal aanwezig zijn, is iedere tot kommunikatie gerechtigde burger overal present. Omdat in principe alles en iedereen verbonden kan worden, is de oude manier van zich voort bewegen een nostalgische aangelegenheid geworden. Tegenover de virtuele ruimte staat een klassieke fysieke ruimte, die doorsneden is met kabels, snelwegen en straalverbindingen. Deze half zichtbare, half onzichtbare infrastruktuur is de hedendaagse vorm van de oude, in het lichaam aanwezige struktuur van de psyche, te weten het lichaam- en spierstelsel. De wereldomspannende bekabeling is de Weltgeist waaraan zulke gespannen verwachtingen aan geknoopt zijn. Zo zal de media informatieve scholing en een controleerbare demokratie brengen, de arbeid tot het toetsenbord reduceren, het kontakt der kontinenten bevorderen, de welverdiende ontspanning paradijselijke dimensies geven, oude landsgrenzen uitwissen, diepgang aan het leven bezorgen en een versnelling van alle menselijke gedachten en handelingen veroorzaken. Ze brengt een energieke schwung op een planeet waar het gros nu nog zit te lanterfanten en te keuterboeren, of als ze wel hard zwoegen, nog geen kennis in huis hebben hoe het werk eenvoudig en snel afgehandeld kan worden. De delokalisering die media veroorzaken heeft als equivalent de gedachte dat lokale problemen alleen nog in een globale kontekst opgelost kunnen worden. Dat is de wereldgedachte. Het idee van die ene wereld kreeg in aanzet vorm onder de dreiging van de atoomvernietiging. In de na-oorlogse tijd stond de wereldgedachte echter nog in het teken van een trauma dat verwerkt moest worden. Het motto 'ÇÇn wereld of geen wereld' was in deze periode hetzij militaire chantage, hetzij idealisme van fanatieke vrijdenkers. Onder het regime van de Bom had men niets op met zoiets harmonisch als een wereldregering. Daarvoor was de Bom te star en kon niet in mediamieke beelden worden gevat. Het bracht de mensheid wäl als noodlotsgemeenschap onder ÇÇn noemer, maar het produceerde alleen maar angsten en geen hoopvolle verwachtingen, zelfs niet als bijprodukt van een beweging die zich tegen de Bom keerde. De abstraktie van de herhaling van tig keer Hirosjima moest naar de mensen gebracht worden langs de omweg van de psyche, terwijl de wereldgedachte daar dankzij de media nu juist van was gekomen. De Bom werd angstaanjagend gemaakt omdat hij de sex bedreigde in de meest Oidipale betekenis van voortplanting en nageslacht. In Het Beeldenrijk wordt er op gewezen dat deze zelfde procedure gebruikt was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog om de al even imaginaire Jood uit te schakelen. De paradox was dus dat de Bom uiteindelijk een pedagogisch voorlichtingswapen was, dat een wereld aankondigde waarin er voor een Bom geen plaats zou zijn. Aan het begin van de jaren tachtig had de atoomchantage z'n uitstraling op het Onbewuste voltooid. Daardoor begon ze absurd te worden. De onzichtbare gijzeling van de wereld hield niet langer stand tegen de media-aandacht die ze massaal over zich heen kreeg. Tot dan werd het bespreekbaar maken van de Bom afgedaan als het werk van een Vijfde Kolonne. De Bom was bedoeld om de communistische infiltratie te neutraliseren. Tot begin jaren '80 had de Ban-de-Bom beweging te horen gekregen dat een pleidooi tegen de atoombewapening een knieval voor Moskou was. De vredesbeweging die op vooroorlogse wijze de massa's trachtte te mobiliseren, kende alleen de wetten van de media niet. Ze bereikte dan ook niets omdat ze niet begreep dat de Bom alleen in de media kon verdwijnen en niet via klassieke politieke drukmiddelen. De plaats waar hij verdween was de mediashow van Gorbatsjow en Reagan in Reykjavik. Daarmee was ook het gevaar van een massabeweging bezworen. Niet de vredesapostelen waren dragers van de post-atomaire wereldblik maar wel de astronauten, die al eerder de baan van de mediasatellieten hadden geplaveid. Zij bleven er koppig op wijzen dat vanuit de nieuwe ruimte de Koude Oorlogsgrenzen die de grootmachten over de planeet hadden getrokken, met de beste wil van de wereld niet te zien waren. Op hun enthousiasme volgde een verbazing over de idiote wereld en een voorzichtig prevelen van een toekomstdroom waarin de blauwe planeet een plaats van vrede zou zijn. Dit loste de hysterie af die in 1957 veroorzaakt was door de Sputnik, van waaraf het Westen atoombommen als stenen vanaf een viadukt naar beneden zag komen suizen. Starswars is de halfslachtige extremisering van deze kijk op de ruimte als plaats van de totale oorlog en de totale vrede. De verhuizing naar de orbitale ruimte schaft inderdaad de atoomoorlog op land af en stelt daar een barok spektakel voor in de plaats. Deze poging de zinloos geworden kernbewapening te reanimeren was financieel en technisch te hoog gegrepen, maar gaf wel het niveau aan waarop de supermachten zich met elkaar konden verzoenen. Door te kiezen voor de titel 'Starwars' werd de verwarring tussen een animatievideo en een achterhaald bewapeningsprogramma produktief. Tot dan toe was de verhouding tussen Bom en globale media problematisch geweest. De afbeelding van de Bom had in de jaren veertig een visionair karakter. Dat verdween helemaal in de afschrikking. Hij kreeg bedriegende eigenschappen toegedicht. De energie die hij uitstraalde, werd kankerverwekkend. Zijn electro-magnetische puls zou alle electrische media in ÇÇn klap uitschakelen. De onzichtbare Bom zou pas in de jaren tachtig terugkeren in het openbare beeld onder het apokalyptisch teken van de ploffende paddestoel. Maar dan veroorzaakt hij niet langer schrik voor de Rus, maar bewustwording en een bezorgde verbazing over zoveel energieverspilling en milieuverontreiniging. De af-schrik keert zich dan tegen de afschrikking. De illustratie daarvan is de bekende bilwet-movie The Day After. Deze Amerikaanse televisieproduktie werd in Vrij Europa geen doorslaand sukses omdat de film niet de omweg nam via Malievelden of Museapleinen, maar direkt inwerkte op het bewustzijn. Door de kijker aan te spreken op zijn lichaamskonditie, ontsnapte deze atoomstory aan het verwijt propaganda voor de Russen of terugkeer van de woeste horde te zijn. The Day After aktualiseerde de Bom door het tegenover de bodyculture te plaatsen. Door aangesloten te blijven op de media kon je je lichaam gezond houden. Hierna stond niets de definitieve vestiging van de massamedia in de weg, die hiermee hun na-oorlogse introduktiefase afsloten. De Bom was letterlijk en figuurlijk in de media verdwenen, onder voorwaarde dat er hard gewerkt zou worden aan de eenwording van de wereld. De vestiging van het wereldideaal kon het niet stellen zonder reâle katastrofes. De stralingsangst en het ruimteverlangen die in Het Beeldenrijk nog als imaginaire fenomenen waren behandeld, kwamen ineens, terug op aarde, in een zeer werelds daglicht te staan. Tsjernobyl was het geschenk waar de Internationale op gewacht had. De eigenlijke ramp was niet de meltdown die plaatsvond maar de live afwezigheid van de journaals. Men verlangde naar beelden, want dit was een zaak die de Russen niet voor zich mochten houden en de hele wereld aanging. Ineens bleek dat een vanzelfsprekendheid te zijn geworden. Eindelijk roken de Russen hun kans mee te doen aan de Internationale. Ze leerden van hun mediale blunder. Bij een volgende ramp, de aardbeving in Armeniâ, kwam de wereldhulpverlening direkt op gang en betraden Westerse reddingswerkers het rampgebied, iets wat ten tijde van Tsjernobyl nog ondenkbaar was. De zaak Tsjernobyl tekent de overgang van de atomaire stagnatie naar een milieubewuste aanpak. De Amerikaanse variant van Tsjernobyl was de ontploffing van de ruimtedroom. De zwanezang van de Challenger betekende dat de ruimtevaart met beide benen terechtkwam in de realiteit en gewoon kommerciâle wetenschap werd. De verlangens worden sedertdien niet langer in een imaginaire ruimte geprojekteerd, maar hebben hun weg gevonden in de kommunikatie-netwerken. De voormalige ruimtehelden zijn data-specialisten geworden met laag bij de grondse opdrachten. Hun taak bestaat uit het installeren en repareren van de straalverbindingen en het van bovenaf opmeten van de ongekontroleerde beweging van het milieu. De voorstelling dat de mensheid de globe de rug toe zou keren is probleemloos vervangen door het aloude ideaal van de harmonie tussen mens en natuur. De vestiging van het wereld-ideaal aan het einde van de Koude Oorlog door middel van de media heeft als voorwaarde dat deze media ontwapenend worden. Het instrumenteel gebruik van het netwerk als propagandawapen is niet langer toelaatbaar. Om geloofwaardig over te komen worden alle mededelingen van nu af aan gepresenteerd als goedbedoelde informatie. Zolang de ideologische tweekamp duurde, werd de media-almacht afgeremd door een al dan niet bewust wantrouwen onder het publiek, dat moeilijk het onderscheid kon maken tussen feiten die voor hen bedoeld waren en taktische verdraaiingen die de vijand dienden te overtuigen dan wel te misleiden. De media bezaten in de tijd van de Bom nog steeds de potentie om als propagandamiddel voor welk doeleinde dan ook ingezet te worden. Om de gevaarlijke kanten van de media te bezweren, waar voor de Tweede wereldoorlog zo handig gebruik van was gemaakt, werden ze onder streng toezicht geplaatst. De introduktiefase van de media werd begeleid door een sociaal vertoog dat de uitwerking van media op de psyche in kaart bracht. Het geheim, dat in de onpeilbare uitstraling van radio, tv en massabladen verborgen lag, werd in cijfers gevangen en omzichtig benaderd via een publiek debat over de verderfelijke uitwerking van het kastje kijken. Het leggen van verbanden tussen de media en haar omgeving geschiedde in deze GrÅnderzeit niet langer vanuit een metafysisch gedachtengoed. De kommunikatieleer werd gedomineerd door een technokratische visie op het intermenselijke waardoor een euforie in de mediatheorie uitbleef. De missie die de media in haar uitdijingsfase van de jaren vijftig tot zeventig vervulde, moest worden voorzien van een pedagogisch oogmerk en gestaafd aan statistische cijfermagie. De aanstaande explosie van de media moest in goede banen worden geleid. De aanleg van het medianetwerk geschiedde weliswaar niet planmatig, maar werd wel stevig verankerd in het staatsbestel. Zo werd het fragiele subjekt, dat blootgesteld zou worden aan 1001 media, bij voorbaat in bescherming genomen tegen dreigende afstomping en manipulatie. Tijdens de scholingskursus zagen zowel kijker als maker hun verantwoordelijkheid in en namen het medium serieus op: niet door het 8 uur journaal heenpraten en geen grapjes vanuit de studio! De omslag kwam begin jaren tachtig. De markt voor mediaprodukten was wereldomspannend geworden. Door de installatie van kabel en satelliet sprong het aanbod van kanalen omhoog en werden het nationale mediabestel, de programmering en dito ingesleten kijkgewoontes wezenlijk aangetast. De binding van de kijker aan zijn zender werd verder ondergraven door de video, die zelfs van de meest utopische live-uitzending weer een getaped programma wist te maken. Nadat eerst de televisiekritiek de inhoud van de shows had aangeklaagd, konden nu de brave produktie en receptie dynamischer vormen aannemen. Het medium media was aan emancipatie toe en mocht haar gewichtige taak afleggen. De introduktie was geslaagd. Maatschappelijke ontwikkelingen als kruisraketten, ekonomische krisis of kraakrellen konden na 1980 worden getoond zonder dat iemand daar de media nog de schuld van gaf. De vrees dat media misbruikt konden werden voor kommunistische propaganda was verdwenen. De gebeurtenissen waren stuk voor stuk items geworden die al dan niet belangstellend gecovered werden. 'Steeds meer' schoven de makers zichzelf met al hun technische prothesen in beeld om te benadrukken dat we niet langer naar een gewichtige metafysische verschijning keken, maar naar een uniek technisch en estethisch produkt dat zich (als een waar) op de kanalenmarkt presenteerde. Het oude onderscheid tussen amusement en informatie valt moeilijk meer te maken, net als het verschil tussen aandachtig en onverschillig mediagebruik. 'De media' werd een begrip dat vooral door de makers zelf in meervoud werd gebezigd. Alhoewel men 'media' dikwijls als synomiem voor televisie gebruikt, wijst het wijdverbreide gebruik van dit begrip als verzamelbak erop dat men reduktionisme van de media tot een overdeterminerend medium van de hand wijst. 'De media' is een container, zoals de New Yorkse psycho-historicus Lloyd deMause dat noemt, waarin alle verwachtingen die men van dit wonder heeft, gestort kunnen worden, zonder dat het ooit vol raakt. De voorstelling van de meervoudige media neemt afscheid van het simpele kommunikatiemodel waarin de attente zender A via een black box aan oplettende ontvanger B een boodschap doorgeeft. Ieder medium is onderdeel van een komplex netwerk dat onder, op en boven het aardoppervlak gespannen is. Wat moet de TV zonder gids en radio zonder CD? En de bioscoop zonder de ladders en recensies in de kranten, het opinieblad zonder de advertentiekanalen en viceversa? Stel, een filmhuis stuurt een persmailing naar radio, tv, dag- en weekbladen, programmatijdschriften en bevriende filminstellingen als vakbladen en distributeurs om ze uit te nodigen voor een byzonder festival. We bevinden ons zo midden in het mediaconglomeraat, ergens in een labyrint van zakelijke kontakten, bekenden, perslijsten, databanken, bibliotheken en PR personen die handelen in voorlichting, reklame, uitnodigingen, aanmaningen, bewustwording, tips, informatie en bestelformulieren. Daarbij gebruikt men post, snelweg, telefoon, fax, briefings, straatmeubilair, e-mail, teletekst, koeriers, advertenties en flyers. De structuur mag er wat onoverzichtelijk uitzien en rhizomatisch zijn, maar uiteindelijk is het gewoon werk in uitvoering dat gedaan kan worden bij de gratie van het feit dat deze complexe struktuur niet gestoord of verbroken wordt. Dit klinkt ons wat al te dagelijks in de oren. Het netwerken is een banale, vergankelijke en vanzelfsprekende noodzakelijkheid geworden. Het bestaat uit bijna onbewuste handelingen, koortsachtige bezigheden die in dienst staan van het hogere ideaal, in de sfeer der media te verkeren. Het is hoegenaamd onmogelijk buiten deze sfeer te opereren, deze te negeren of van buitenaf te observeren. Met de vestiging van de media-almacht is dus een nieuw raadsel geãntroduceerd. Het raadsel wordt gevormd door de vraag hoe zo'n komplex netwerk zo vanzelfsprekend kan funktioneren zonder dat iemand de diepere werking ervan onder woorden hoeft te brengen. Deze ongekende dimensie stelt een uitdaging, een leegte die vervolgens zingevende aktiviteiten oproept zoals zaterdagse mediabijlagen, om onderhoud vraagt, research & development aanwakkert en nieuwe machttypen installeert. Het geheim wordt omzichtig en met respekt benaderd door de 'mediatheorie'. Anders dan de universitaire vakgroep massakommunikatie gaat deze niet uit van een veronderstelde wisselwerking tussen de media en de zogenaamde werkelijkheid. Ook wijst ze de zachtzinnige synthese in het begrip 'kunstmatige werkelijkheid' van de hand. De experimentele mediatheorie heeft als apriori dat de media tot een eigen tijd-ruimte is geâmancipeerd. Het 'mediamilieu' dat dat deze theoretici exploiteren hebben zij de naam 'transitruimte' gegeven. Dit is een seperate sfeer, ook wel koepel genoemd, die over de aardbol gespannen is en waarbinnen vreemdsoortige effekten optreden. De media heeft voor hen praktisch niets meer te maken met het transport van informatie. De bril van de kommunikatieleer, die het transport van producent naar konsument bestudeert, blijft turen binnen de (oneindige) grenzen van het mediasysteem zelf en kan zodoende niet naar de media gaan kijken. Daar is een vervreemdende blik voor nodig, de blik van de alien. Deze richt zich niet op het einddoel van de kommunikatie maar kijkt belangstellend naar de uitwerking van de datareis zelf. Ze beziet niet het vervoer, maar de vervoering. Mediatheorie wijdt zich niet aan het oplossen van het raadsel, maar aan de beschrijving ervan: in de transitruimte neemt men plaats om vooruit te komen, het is een soort cel, een trein, een lift, een cabine, een sofa. Zo maakt de tv het mogelijk om thuis omnipresent te zijn, live en direkt. In principe kunnen en zullen alle zintuigen ingevoerd worden in deze nieuwe tijd- ruimte. Zelfs het klassieke centrum van de menselijke existentie, de Geest of het Brein, zal aansluiting vinden op het netwerk. Het aanwezig zijn in de media gaat gepaard met een specifieke schemertoestand, die allerlei vroegere roeservaringen recycled. Zo verschilt bijvoorbeeld de opiumroes van de treinsensatie of een mooi natuurprogramma. De ene is verboden, de ander dwingend, een volgende in opkomst of een probeersel, dat later een kassukses zal blijken te zijn. Maar het specifieke van de media-konnektie tussen zenuwstelsel en wereldnetwerk is dat alle trips nu technologisch te realiseren zijn zonder de hinderlijke lichamelijke bijverschijnselen. In de gedachtenexperimenten die de mediatheorie in oprichting uitvoert, wordt een klassifikatie aangebracht waarin de media niet als een blok worden gezien, maar als een netwerk van oude en nieuwe mediaverschijnselen. Deze strukturen zijn weliswaar aangesloten, maar doorlopen binnen het netwerk hun eigen geschiedenis. Die geschiedenissen tracht de mediatheorie te inventariseren en tot hun einde te denken. Ter afsluiting komen hier enkele mediagedaanten aan bod die begin jaren negentig her en der te vinden zijn. De nog bestaande staatsmedia zijn eigenlijk vooroorlogs. Zij worden gefinancierd en gekontroleerd door het ministerie voor kultuur, informatie en propaganda. Staatskanalen zijn bang voor de luxe die achter de media verborgen ligt. Zodra de hoeveelheid beeld/geluid/tekst toeneemt zou het Woord dat de Leider of Partij uitspreekt wel eens wegvallen in een brei van niet ter zake doende messages. Het ancien regime in Roemeniâ was een mooi voorbeeld met maar een paar uur tv per dag, waarbij hoofdzakelijk Ceausescu in beeld was. Het socialisme en Derde Wereldlanden hebben zo'n rigide opvatting van media gehad. Geen wolk die om het dagelijks leven hangt, maar pure boodschap. De staatsmedia in het Westen zijn al lange tijd atavismen, relikten uit de gevriesdroogde situatie van de Koude Oorlog, die nog niet ontdooid zijn. Na de privatisering van de partijmedia in het Oosten, zullen ook de Westerse staatsmedia aan bod komen en ineenschrompelen tot nationale school-omroepen. Vooroorlogs zijn ook de burgerlijke media, die zich kenmerken door het verhullen van hun warenkarakter. Van het NRC of de Volkskrant mogen wij niet zeggen dat zij uitgegeven worden om winst te maken. Ook menig Hilversumse omroep heeft het er moeilijk mee dat hun edele doelstellingen telkens weer stuk lopen op ordinair zakendoen. De burgermedia willen ook niet verward worden met meningen die autoriteiten uitdragen. Zij belichamen nog altijd de liberale idealen van waarheid en werkelijkheid. Ooit genereerden zij in de Koude Oorlogsperiode de demokratische gemeenschap, maar nu zouden allang moeten zijn opgegaan in het multi-nationale mediabedrijf. Binnen de muren van het verenigd Europa hebben zij nu hun hoop gevestigd op de 'terugkeer van de burger', die zijn meningsvorming niet graag overwoekerd ziet door reklameboodschappen. Een variant op de burgermedia zijn de sociale media. Voor hen is de mens de message. Zij hebben in de hele na-oorlogse periode de herinnering hooggehouden aan het sociale vraagstuk dat ooit het Avondland aan de rand van de afgrond deed bengelen. Maar de angel is uit hun kwestie getrokken. Ze zijn hun voormalige vijanden kwijt. Door de ideologische ontwapening (of verlamming?) zien ze zich genoodzaakt een andere taak op zich te nemen. De desintegratie van volk en gezin wordt door de socialen in verantwoorde banen geleid. De burgermedia kan dit niet 'begeleiden' of 'invoelen'. Ze begrijpt maar niet dat mensen zich druk kunnen maken over de vraag wat een katholiek hoorspel, een protestantse liefdesscene of een vakbondsquiz is. De sociale media belichamen bij uitstek het geloof in de representatie (zo bepalen FNV, VNO, kerken en partijen nog steeds mede naar welke TV-stations wij mogen kijken). De burgerij kan het menselijke aspekt niet echt uitdragen. Daarvoor is zij teveel gefixeerd op het doel en kan de weg daarheen haar niet echt veel schelen. Het proces, de consensus, de betrokkenheid, de herkenning, het gesprek, zijn termen waar de burgerlijken niet, maar de socialen wel mee uit de voeten kunne om er hun uren mee vol te maken. Burgermedia hechten zich aan informatie en kant en klare meningen. De socialen daarentegen willen het verhaal van de mens achter het feit weten. Voor hen bestaat de werkelijkheid pas in en door de mens, niet als een set van kale, ware feiten. Als de Mensch door human-interest- belangen voor entertainment doeleinden misbruikt wordt, komen zij in opstand. Maar de verloren strijd van de socialen resulteert slechts in het inzicht dat zij eigenlijk thuis horen in de rij van minderheden, die dankzij diezelfde socialen van eigen mediakanalen zijn voorzien. Globale media vervolgens vermelden niet langer expliciet hun geografische en kulturele roots. Zoals het bij vrachtwagens grappig maar overbodig is te weten wat woonplaats, adres en faxnummer van het betreffende vrachtbedrijf is, schijnt het alleen voor lezers van mediarubrieken een aardig weetje te zijn dat de regie van CNN in Atlanta zit, een Arabische krant in Londen wordt samengesteld en het nieuws van Radio 10 Gold in Brussel wordt voorgelezen. De klokslagen van de Big Ben en het plechtige 'This is London' waarmee de BBC- worldservice ieder uur haar nieuws begint, geven aan dat het oude geo- politieke imperium, bestuurd vanuit de hoofdstad, voor de BBC nog steeds boven alle schakelingen staat. Globale media zien daarentegen van zulke relikten af en verkopen zichzelf liever met het wijdvertakte netwerk van correspondenten en gebruikers. Voor hen staat de verbinding als zodanig in het centrum van de verbeelding. Voor de televisiekritiek, die hen verwijt dat hun kijk op de wereld nog te smal is, hebben zij een gewillig oor. Het probleem van de ondervertegenwoordiging van bepaalde items lossen zij, anders dan de sociale media, niet op door een herkenbare opsplitsing van het programma-aanbod. Alles wat zich aandient wordt opgenomen in een permanente stroom, hetgeen de receptie vanuit een vast lokaal of ideologish standpunt bemoeilijkt. Bij de globale media wordt geen geheim gemaakt van hun winstbejag. Ze pronken met hun ondernemerslust in hun onophoudelijke strijd tegen nationale wetgevingen en staatsmedia. In dit duel kunnen ze zeer wel overwinnaars worden, maar daarbij zouden ze het loodje leggen. In de programmering en aankleding van de globale media is het spiegelen aan het nationale aanbod nog steeds een doorslaggevende faktor. Globale media die deze wedkamp laten voor wat die is, moeten zich nog aandienen. Lokale of regionale media kunnen makkelijk gezien worden als tegenspelers van deze globale trend. Volgens de optimistische voorspellingen die uitgaan van een algehele toename van de mediaconsumptie, zou men ook oor hebben naar plaatsgebonden nieuwtjes. Maar dit is geen natuurlijke behoefte, waar de markt alleen maar op hoeft in te spelen. Stedelijke identiteiten, en in nog sterkere mate regionale, zijn kunstmatige, vaak ook staatkundige konstrukten. Als de geschiedenis een handje meewerkt treft men nog her en der overblijfselen van een folklore aan (muziek, dialekt, buurtverbanden), maar deze zijn ongeschikt voor algemeen gebruik. Lokale media zitten met het probleem dat media er voor iedereen zijn en niet slechts voor een handje vol oorspronkelijke bewoners. Ze hebben pas een bestaansrecht als ze zich kunnen meten met de interlokale media, omdat ze zich moeten meten met zoveel andere kanalen. Op radio, tv en in de kiosk vindt men ze immers temidden van alle andere. Als stageplaatsen voor starters kunnen ze desalniettemin enige populariteit genieten. Ze moeten dan wel afzien van idealistische of kunstzinnige doelstellingen en hard aan de slag gaan want de aktualiteit dient zich niet zomaar aan en moet veelal zelf geschapen worden. Alternatieve media werken met het begrip 'tegenopenbaarheid' en spiegelen zich aan de burgerlijke media. Deze moet gekorrigeerd en aangevuld worden. Het is een strategie die erop uit is het individu zowel bewust te maken van zijn gedrag als van zijn mening. Dit proces zou uiteindelijk af te lezen zijn aan een veranderde publieke opinie. Deze kleine media hebben geen algemene aanspraken maar werken met een positieve variant van het kankermodel, dat ervan uitgaat dat op lange termijn iedereen, hetzij via via, hetzij door de grote media, wel geãnformeerd zal worden over het probleem dat wordt aangesneden. Het vooronderstelt een dicht netwerk dat over en door de samenleving is gespannen, zodat het aktivisme van enkelen op den duur een kettingreaktie bij velen losmaakt. Tot die tijd richt men zich op een relatief kleine groep met de zekerheid dat de info niet in een getto bleef hangen of in de vorm van interne diskussies gaat rondzingen. Bewegingen uit de jaren '60 en '70 hebben op deze wijze thema's als feminisme, derde wereld en milieu een groot bereik gegeven. Professionalisering in deze kringen leidde er echter toe dat men overstapte naar de echte media en de gepraktiseerde tegenopenbaarheid in de jaren tachtig goeddeels verdween. Mensen die aan het eind van de jaren zeventig niet langer wilden wachten op de bewustwording van de ander, stichtten zogenaamde eigen media. Precies op het moment dat de media-emancipatie inzette en begrippen als pers en publieke opinie van het toneel verdwenen, zei een groep aktivisten het geloof in de hardhorende medeburgers op en ging met zichzelf aan de slag. Alhoewel ze voor de buitenwereld een voortzetting leek van de alternatieve media-bedrijvigheid, liet ze het kankermodel los en ging, net als de grote media, zweven. Alhoewel alleen lokaal verkrijgbaar, trokken ze zich niets aan van de plaatselijke inperking die de lokale media zichzelf opleggen, niets aan. Zowel qua vorm als inhoud werden ze transnationaal, net als hun globale tijdsgenoten. Alleen van groei wilden ze niets weten. De geniale dilletantie bleek geen kinderziekte, maar een constituerend element. Als restprodukt van verdwenen autonome bewegingen, die zo nu en dan weer opvlammen, is hun kontinuãteit en onveranderlijkheid tot op de dag van vandaag adembenemend. Dit valt niet te reduceren tot hun dogmatiek. Ze wendden zich van de korte mediatijd af en schiepen een eigen tijd-ruimte continuum. De kroon op het zendingswerk dat in de hele media-galaxis verricht wordt, vormen de soevereine media. Zij hebben alle nog voortbestaande imaginaire banden met waarheid, werkelijkheid en representatie doorgesneden en gaan alleen op pad. Ze richten zich ook niet langer op de wensen van een specifiek publiek, zoals eigen media dat nog deden. Zij sluiten een verbond met de ruis, de vader van alle informatie en plunderen omringende kanalen om zichzelf van materiaal te voorzien. In hun vrije tijd is zowel ruimte voor de extented version als het gesampelde citaat. Dit kan slechts bij de gratie van de non-profilatie. Zonder verder geheimzinnig te doen over hun bestaan, blijven de soevereinen onopgemerkt, aangezien ze zich ophouden in de blinde vlek die de felle media-uitstraling op het oog veroorzaakt. Zodoende hoeven ze ook niet te worden opgemerkt als avant-gardestroming die de kunst opnieuw van impulsen moet voorzien. Als aparte kategorie zijn soevereine media daarom zo moeilijk herkenbaar, omdat de gedaante waarin ze verschijnen nooit in z'n volle glans kan schitteren. Ieder geslaagd experiment dat mogelijk geduid kan worden als kunstzinnige dan wel politieke uiting, wordt direkt aan vervuiling blootgesteld. De mengers van huis-uit provoceren niet, maar besmetten de toevallige voorbijgangers met verziekte banaliteiten die zich in al hun vriendelijke nietszeggendheid presenteren. Ontonwarbare kluwen van zingeving en ironie maken het voor de geoefende medialezer onmogelijk hier nog een pijl op te trekken. De soevereine media zijn de radikale konsekwentie van de media-emancipatie die zich alom volstrekt. Zonder het raadsel op te lossen, spelen ze een spel met de media en verlichten zo de knellende vragen die men over haar werking stelt. Het is aan de mediatheorie dit spelverloop op te tekenen.