Verslag Bijeenkomst Grenzeloze Nieuwsgierigheid

Door Marije van Eck.

Cultuur in ontwikkelingslanden, of dicht bij huis?

Op 31 maart 2008 vond in de Cruise Terminal in Rotterdam de bijeenkomst “Grenzeloze Nieuwsgierigheid” plaats. Naar aanleiding van een Manifest voor Nieuwsgierigheid, opgesteld en ondersteund door 23 van de grootste Nederlandse instellingen op het gebied van cultuur en ontwikkelingssamenwerking, werd deze bijeenkomst georganiseerd. Grenzeloze Nieuwsgierigheid was een middag vol debat én samenspraak met als doel nader tot elkaar te komen op het gebied van internationaal cultuurbeleid.

In principe zouden 23 organisaties die een manifest opstellen en ondertekenen toch al op één lijn moeten staan? En wie willen ze hier dan mee aanspreken? De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, meneer Timmermans misschien? Staatssecretaris Timmermans was uitgenodigd om de bijeenkomst te openen, en hij deed dat met veel allure. Hij hielp misverstanden uit de wereld, zoals het idee dat een cultuur iets statisch is, en kan worden aangevallen door een andere cultuur. Hij had het over angst, angst voor wat de mens niet kent en dat cultuur een ultiem apparaat is om mensen kennis te laten maken met een voor hen onbekende groep mensen. We leven in een tijd van uitroeptekens, we denken dat we alles weten en we vragen zo weinig. “Je wordt pas mens als je bereid bent de wereld te zien door de ogen van een ander”, aldus staatssecretaris Timmermans. Ruben Maes, freelance journalist en conferentiemoderator, was ook voor dit evenement ingeschakeld om zijn moderator- en interviewtechnieken op de deelnemers los te laten, die hem deden denken aan een kruising tussen Reinout Oerlemans en Matthijs van Nieuwkerk. Maes prees staatssecretaris Timmermans om zijn persoonlijke pleidooi, waar geen spiekbrief aan te pas kwam.

“Durf, ambitie en Nieuwsgierigheid” vormde de titel van een gesprek met vier van de organisatoren: Gitta Luiten (Mondriaan Stichting), Els van der Plas (Prins Claus Fonds), Paul van Paaschen (Hivos) en George Lawson (voormalig directeur van SICA). Maes vroeg hen naar het hoe en waarom van de bijeenkomst, en de vier sprekers hielden hun antwoord nog dicht bij huis. Van Der Plas benadrukte de rol van de overheid door te zeggen dat er meer synergie moet komen tussen buitenlands beleid en cultuurbeleid, maar voegde daar aan toe dat hetzelfde geldt voor ontwikkelingsorganisaties en cultuurorganisaties. Internationalisering en multiculturalisering gaan volgens haar hand in hand en ze vond het dan ook vreemd dat, hoewel Mohammed al tien jaar lang de meest gekozen naam is voor pasgeboren baby’s in Amsterdam, er in het Rijksmuseum niets te vinden is van die “Mohammed”. Lawson pleitte voor meer kunst en cultuur van ver. Er moet een “culturele dialoog” plaatsvinden. Luiten benadrukte dat kunst- en cultuurinstellingen de ultieme mogelijkheid bieden om, door middel van het tentoonstellen van niet-Westerse kunst en cultuur, “het beeld dat mensen van de wereld hebben, te nuanceren”.

Een open deur: cultuur is een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van een mens. Ole Bouman (directeur NAi) benadrukte in een gesprek met Susan Legêne (hoogleraar politieke geschiedenis aan de VU) en Chris Keulemans (schrijver en journalist), dat we, hoewel we vele luiken moeten openen, we ook vooral open deuren moeten intrappen. “Open deuren moeten besproken worden, en worden waargemaakt”, aldus Bouman. In oorlogsgebieden is de eerste noodzaak natuurlijk voedsel en medicijnen, maar kunst en cultuur zijn ook belangrijk, omdat ze voor afleiding zorgen en mensen een manier te geven iets te vertellen over hun situatie die bij mensen buiten dat gebied indruk maakt en blijft hangen.

Op Maes’ vraag aan Legêne wat het oplevert om in het buitenland cultuur te steunen, een vraag die volgens hem door de maatschappij veelvuldig gesteld zal worden, antwoordde ze dat het “langdurige, interculturele, internationale banden” oplevert. Mensen in ontwikkelingslanden of oorlogssituaties krijgen met behulp van steun uit het Westen, een kans zich te laten zien en zo ook een plaats in de wereld. Er is een grote bereidheid om samen te werken met Nederlandse organisaties, zeker ook omdat die over culturele expertise beschikken. Bouman sprak zich tevens uit over de mate waarin cultuur vertegenwoordigd is in wederopbouwmissies in bijvoorbeeld Afghanistan. Hij kreeg direct vanuit de zaal commentaar, want Margriet Leemhuis, medewerker aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, wilde graag vertellen dat er wel degelijk een deel van het budget wordt gebruikt voor culturele programma’s in oorlogsgebieden. Verder zei ze dat er wel degelijk vanalles op cultureel gebied gebeurt in Nederland. De kwestie is dat er niet genoeg mensen komen, of steedse dezelfde mensen. Er wordt gesproken over een revolutie, maar het wordt onduidelijk wat die revolutie inhoudt. Samenwerking, meer kennis, zijn dat eigenschappen voor een revolutie? Keulemans noemt de bijeenkomst ook al een revolutie: “Het kost heel veel moeite om al die organisaties bij elkaar te krijgen, maar als het dan gebeurt, gebeurt het wel samen. Een echte Nederlandse, brede, trage polderrevolutie”.

Wat volgde na de pauze was een herhaling van het voorgaande, met daarbij de nodige zelfpromotie. Nina Tellegen van Stichting Doen benadrukte hoe belangrijk cultuur is voor het opbouwen van een identiteit, en zei daarbij dat zij dat voornamelijk door middel van het ondernemerschap in ontwikkelingslanden ten uiting brengen. Henny Helmich van NCDO vertelde dat het allemaal lastig is: er is niet zoveel ruimte om dingen te doen met belastinggeld; de publieke omroepen hebben het moeilijk met het feit dat we 85 procent van de dingen die wij weten van de wereld, via de televisie hebben vernomen. Het antwoord? Nog meer geld van de overheid alstublieft.

“What you call the periphery, is actually my centre” zei N’Gone Fall uit Senegal en verlegde daarmee de focus van het debat. Ze maakte duidelijk dat kunst en cultuur luxeartikelen zijn en daarom niet serieus worden genomen door de overheid. Er bestaat niet zoiets als een subsidieprogramma voor cultuur, en het curatorschap dat Fall beoefent wordt gezien als een baan in de “entertainment business”. Fall heeft een tentoonstelling georganiseerd: “Gathering twelve artists hailing from ten north and west African countries, Contact Zone was conceived like a meeting space for artists from the north and south of the Sahara. The purpose was to follow symbolically the caravan routes in order to reconstruct the stage for the ebb and flow of ideas, culture and knowledge”. Op de videoschermen zag ik echter beelden van een statische expositie, een museum dat in plaats van in Dakar in Amsterdam had kunnen staan, Ik vroeg me af in hoeverre ontwikkelingssamenwerking en cultuurprogramma’s in ontwikkelingslanden en oorlogsgebieden een kwestie zijn van het opdringen van een Westerse cultuur in plaats van het steunen van de cultuur daar. Die kwestie is niet voldoende aan bod gekomen tijdens de rest van de middag. Claudia Fontes bracht een andere kwestie aan bod. Als er wel cultuurprogramma’s zijn in niet-Westerse landen, dan ligt de nadruk vaak op cultuur als product. Een culturele of kunstzinnige groep moet zijn producten kunnen verkopen, en Fontes maakte duidelijk dat dit vaak ten koste gaat van de kwaliteit. Langdurige steun is nodig en werpt ook haar vruchten af.

Een opera op Haïti, een gedicht in het Nederlands op een Colombiaans poëziefestival en muurschilderingen van Nederlands ontwerp in de sloppenwijken van Rio de Janeiro. Drie voorbeelden die erg vergezocht lijken, maar de initiatiefnemers brachten het goed over. Voor het eerst die middag werd concreet verteld waar al die organisaties mee bezig waren. De projecten geven de mensen een plaats, iets te doen, soms zelfs ook een baan. En het blijkt dat men de expertise uit Nederland belangrijk vindt, want de lokale bevolking wil ze niet kwijt. Ook werd duidelijk dat we als Nederlanders toch eigenlijk maar lui zijn, oogkleppen ophebben. In Colombia trok het poëziefestival duizenden bezoekers, oud en jong. Dichter K. Michel verklaarde het door te zeggen dat de Colombianen ten eerste vertrouwder zijn met de orale traditie dan wij, en het poëziefestival verloste ze even van al het geweld in hun leven. Ik denk, misschien moeten we dat eens even tegen de gemiddelde Nederlander zeggen: ga toch eens naar dat festival, naar dat museum, want elders op de wereld zouden ze er een moord voor doen. Figuurlijk gezien dan.

Nadat Maes verschillende mensen in het publiek het woord had gegeven, waarin iedereen snel even zijn of haar project promootte, hoezeer Maes dat ook probeerde tegen te gaan, was de conclusie: we moeten meer praten, maar ook meer doen, we hebben nu weer hele middag gepraat, over doen, en praten. Meer communiceren, beter communiceren. Bij het begin beginnen, kinderen nieuwsgierig maken. Het lijkt me allemaal een goed plan. Nederland heeft een beter cultureel imago dan het eigenlijk verdient, zei iemand in het publiek. Ik ben het ermee eens. Maar ik wil graag weten wat men nou wil, een beter cultuurbeleid in Nederland, of betere culurele programma’s voor het buitenland? En waarom beslissen wij wat er goed is voor een ontwikkelingsland op cultureel gebied, en waarom geven we mensen daar niet de mogelijkheid om zelf plannen te ontwikkelen en uit te voeren? Waarom lijken al die projecten een soort van ‘charity cases’ die alleen nog maar meer de superioriteit van het Westen benadrukken? Dit had ik graag willen weten.

Minister Koenders van Ontwikkelingssamenwerking liet op zich wachten, maar New Cool Collective en de Keniaanse band Mapacha, die gedurende de middage samen gerepeteerd hadden, hielden het publiek bezig. Zelfs nadat er voor één van de Keniaanse muzikanten pontificaal een spreekstoel werd neergezet. Toch niet zo handig, zo’n file, want door het verplaatsen van de toespraak van Minister Koenders naar de zaal met muziekpodium en bar, ging zijn toezegging van extra geld en het concretiseren van het Nieuwsgierigheidsbeleid, iets waarvoor de hele middag gepleit was, ten onder in het luide praten, drinken en roken, achter in de zaal.

Meer informatie over de bijeenkomst is te vinden op de website van kracht van cultuur.

Mijn naam is Marije van Eck en ik ben stagiaire bij het Institute of Network Cultures. Ik heb de internationale conferentie Video Vortex: Responses to YouTube, die plaatsvond op 18 en 19 januari 2008, mede-georganiseerd en werk op dit moment mee aan de publicatie, de Video Vortex Reader, die naar aanleiding van de conferentie zal uitkomen. Ik studeer Nieuwe Media en Digitale Cultuur aan de Universiteit Utrecht, waar ik binnenkort mijn bachelordiploma zal behalen.

Share