Het boek In Defence of Serendipity: For a Radical Politics of Innovation van Sebastian Olma verscheen in December 2016 en kwam tot stand na een jarig fellowship bij het Instituut voor Netwerkcultuur.
Door Eke Rebergen
Sebastian Olma wil in zijn boek In Defence of Serendipity de creatievelingen tot de orde roepen. Terecht, zo wil ik hieronder betogen. Innovatie, disruptie, beloftevolle nieuwe samenwerkingsvormen, deel-economie idealen: hou op met die zogenaamd visionaire beloften! Ondanks de goede bedoeling die achter deze beloften schuilen, benadrukt Olma dat dergelijke termen juist de greep van grote commerciële bedrijven en het programmatische denken over cultuur en media in al zijn vormen versterkt. Het creëert eenheidsworst, het denken vervlakt en de verstikkende status quo wordt er enkel mee bevestigd. Al die innovatie en disruptie zijn precies waar de grote bedrijven op floreren, disruptie ís het dominante programma geworden. Creatievelingen moeten daarom radicaliseren. De goede intentie achter de beloften kan enkel geradicaliseerd nog kans van slagen hebben. Opdat er nog zicht blijft op nieuwe, verrassende, spannende resultaten; dat er tegenkrachten gemobiliseerd worden, en dat we in ieder geval de mogelijkheid houden dat we elke dominante hype, trend of hippe werkwijze (altijd weer) doorbreken.
Die radicaliteit moet bestaan uit scherpzinnigheid en toevalligheid, de twee centrale termen uit Olma’s boek. Hiermee kunnen we – en zeker de creatievelingen – in staat blijven het onverwachte en onvoorziene te blijven vinden: om het toevallige door scherpzinnigheid op te merken en omarmen, om scherpzinnig het toevallige te laten floreren. Momenten waarop dit gebeurt kan je omschrijven als momenten van serendipiteit, die zoals de titel van het boek al aangeeft dus moet worden verdedigd. Verdedigd, omdat de wérkelijke serendipiteit ook weer het risico loopt een innovatieve schijn-serendipiteit te worden die het toevallige al incalculeert of het scherpzinnige tot trend maakt, en zo onderdeel wordt van louter politiek of holle retoriek van de creatieve industrie. Een werkelijke serendipiteit kan namelijk enkel floreren in een domein dat niet gekaapt is door beleid, commercie of investering. Serendipiteit bij Olma staat in het teken een ‘collectief solidair project op grotere schaal dan onze directe omgeving’ dat juist altijd een uitweg moet bieden weg van die overheersende domeinen. Een radicale scherpzinnigheid en toevalligheid in het teken van een ongedomineerde sociale dynamiek dus. Dit is het waardevolle, sterk in de hedendaagse praktijk gewortelde recept van Olma voor elke vorm van creativiteit, traditioneel natuurlijk met name te vinden in kunst en ontwerp.
Deze thematiek wordt door Olma verdiept aan de hand van inzichten uit de filosofie. Technologie als ‘pharmakon’, een nieuw soort ‘social innovation’, en een abstract ideaal van een ‘publieke sfeer’ zijn belangrijke filosofische ingrediënten. Allereerst denk ik dat respectievelijk Derrida in La Dissemination, Habermas in Strukturwandel der Öffentlichkeit en Arendt in The Human Condition, zich hierover al uitvoerig hebben gebogen en dat zij deze thematiek verder hebben doordacht dan dat in dit boek van Olma zou kunnen of passen. Daarbij denk ik dat het (te) Heidegerriaanse en ook door Stiegler omarmde perspectief dat daaruit spreekt, en wat expliciet wordt gemaakt door de nadruk op het concept ‘zorg’ (Sorge) dat bij Olma centraal staat als oplossingsrichting, verdieping biedt maar ook in zekere zin de radicaliteit van zijn pleidooi afzwakt. Radicaliteit komt sterker naar voren in een andere denktraditie. Een traditie waarbij evengoed als bij Olma de vermaledijde cybernetici en het rationele vrije markt denken het moeten ontgelden, maar waarbij dit niet gebeurt op basis van ‘zorg’ maar op basis van een zekere ‘poëzie’ als ‘ordening van de creatieve spontaniteit’. Het is de traditie waar met name Vaneigem de verpersoonlijking van is. Een traditie die altijd, boven alles, alle schijnhervorming en zogenaamde sociale innovatie verwierp. In zeker zin geeft Olma een prachtige hedendaagse bepaling van het moment waarop de door Vaneigem omschreven ‘daad die nieuwe werkelijkheden tot stand brengt’ plaatsvindt. Iets wat in de nog altijd sterk radicaliserende vroege situationistische teksten (zelfs) ‘extremistische innovatie’ werd genoemd. Dat is pas een radicaal tot de orde roepen! Meer nog dan bij Olma alleen wordt dan ook met Vaneigem het levensbelang van een dergelijke radicaliteit duidelijk. Vaneigem zet als geen ander in op het ‘leven, in plaats van overleven in dienst van economie’. Want, zoals Raoul Vaneigem schrijft in The Revolution of Every day Life, zullen we de algehele ondergang tegemoet gaan ‘als niemand zorgt voor collectieve schuilkelders tegen de conditionering, het schouwspel en de hiërarchische organisatie, schuilkelders die als uitvalsbasis moeten dienen voor de toekomstige offensieven’.
Voor Olma moeten deze schuilkelders met name ook binnen academies en het hoger onderwijs worden gecreëerd. Hij roept op tot een door het begrip Übung, van Peter Sloterdijk beschreven in Je moet je Leven Veranderen, geinspireerde oefenruimtes en gaat daarvoor in discussie met Sennet, Virno en Serres over virtuositeit. Als geen ander beseft Olma dat een dergelijke Übung geen star template of logica moet behelzen. Terecht. Dat is namelijk precies de reden voor Vaneigems meer radicale afstand van de universiteit of hoger onderwijs, of de daarbij aan sluitende situationistische verwerping van het geïnstitutionaliseerde onderwijs als enkel bron van ruis. Olma ziet de kansen van een institutioneel ruimte maken voor een nieuw soort creatieve praktijken die, met een op Spinoza’s conatus gebaseerde ondernemendheid, in een grootst mogelijke heterogeniteit ons bestaan proberen vorm te geven. In de overtuiging dat die heterogeniteit van praktijken het programmatische permanent kunnen blijven doorbreken. Mits we dus scherpzinnigheid en toevalligheid als uitgangspunt gebruiken, en het institutionele niet doet weerhouden om in de bres springen voor initiatieven gericht op sociale dynamiek.
Volgens mij kunnen en moeten we dit verder specificeren. Ik zou op basis van het werk van Mckenzie Wark (bij uitstek kenner van Vaneigem en net als Olma kritisch schrijvend over onderwijs, media en creativiteit) een poging willen doen het soort onderwijs dat daarvoor nodig is onder een misschien verrassende noemer te brengen. McKenzie Wark biedt daar in mijn ogen namelijk meerdere aanknopingspunten voor als hij schrijft in The Aims of Education, dat het onderwijs binnen en ook tegen de ‘common sense’ moet werken, tegen het vernauwde en meteen zichtbare, tegen het voorgeprogrammeerde. Maar vooral ook, zo zou ik willen betogen, wanneer hij schrijft over de Furies in het boek Excommunication: Three inquiries in Media and Mediation. Hij probeert daarin de Furies tevoorschijn te brengen als iets wat juist die heterogeniteit uitdrukt als complexe veelheid, zwermend, ondergronds, ongebonden: ‘always not what we bargained for and not to be bargained with’. Onderwijs dus, zo kan de daarbij passende taak misschien worden samengevat, als ‘a critical practice of constructing situations for communicating otherwise’. Volgens mij opent zich hier een onprogrammatische en radicale denkrichting voor juist het type onderwijspraktijken dat Olma voorstaat. Met Wark zouden we dit dus misschien, de Furies indachtig, een furieus onderwijs kunnen noemen.
Door het boek van Olma te bespreken en doordenken aan de hand van een alternatieve radicale denktraditie, zou ik willen pleiten voor het levensbelang van furieus onderwijs aan kunstacademies en ontwerpopleidingen. Opdat er doorheen die (onderwijs)programma’s openingen worden benut waar scherpzinnigheid en toevalligheid ook echt scherpzinnig en toevallig blijven – onvoorspelbaar, spannend, activerend, agiterend. Dit is in mijn ogen de manier om de verdediging van serendipiteit ter hand te nemen in de praktijk. Dit is wat anders dan serendipiteit te beramen, want zoals Pek Van Andel schrijft in Serendipiteit is dat onmogelijk. Ook is het wat anders dan furieus onderwijs als format of programma te adverteren. Het is een oproep die tot iets moet leiden wat we niet in de hand willen of kunnen hebben. Een oproep met name bedoeld om te zien of de tijd ervoor rijp is. Of onze oefeningen daadwerkelijk portalen zullen blijken naar radicale nieuwe sociale dynamiek. Want zoals McKenzie Wark schreef: ‘It is yet to be seen whether the age of the Furies has really come, where there are portals without end to other worlds without end ‐ precisely because they don’t really work as advertised.’ We zullen zien.