‘Het Internet’, in real life-fetisjisme en Søren Kierkegaard

Waar de cyberspace eerst de mogelijkheid van een utopische ruimte leek voor te stellen, lijkt het internet vandaag de dag meer op het paard van Troje. Van de talloze internetkritieken is de meest voorkomende dat een handjevol socialemedia- en techgiganten het internet domineert en astronomisch rijk is geworden door onze persoonlijke gegevens te verzamelen, op te slaan en te gebruiken als handelswaar. Wij zijn geen gebruikers van het internet, wij worden gebruikt door the Big Five: Facebook, Apple, Google, Microsoft en Amazon. Wij zijn het product, en de inkomstenbron. Het scala aan beangstigende scenario’s waar deze situatie toe kan leiden spant van kleine rampen tot dystopische vergezichten: van aan individuele levensstijlen gekoppelde verzekeringspremies en inkomensafhankelijke vliegticketprijzen, tot onderdrukking door harteloze en vrekkige werkgevers of zelfs door rechts-radicale despotische politieke regimes.

In een tweede populaire vorm van internetkritiek staat een angst voor de invloed van ons internetgebruik op de kwaliteit van ons leven en cerebraal welbevinden centraal. Dergelijke ‘internetangst’ heeft zich gedurende het afgelopen decennium gemanifesteerd in een groeiende stapel boeken. Ergens onderaan die stapel ligt The Cult of the Amateur: How Today’s Internet Is Killing Our Culture (2007) van Andrew Keen. Boeken over internetangst vonden een paar jaar later een groot publiek, met onder meer The Shallows: What the Internet is Doing to our Brains, van Nicholas Carr (2010) en Alone Together: Why We Expect More from Technology and Less from Each Other (2011) van Sherry Turkle. Carr stelde dat ons geheugen en onze cognitieve vermogens eroderen wanneer we urenlang van de ene webpagina naar de andere springen. Turkle waarschuwde voor de psychosociale gevaren die schuilen in onze toenemende afhankelijkheid van technologie voor betekenisvol sociaal contact, waardoor we continu alleen zijn – zelfs in gezelschap. Naarmate deze afhankelijkheid toeneemt, zouden mensen het vermogen verliezen om authentieke en betekenisvolle relaties met elkaar te hebben. We staan aan de vooravond van een ‘robotmoment’, stelt zij, waarna robots plaats zullen maken voor ‘real life interactions’.

Ergens bovenaan de stapel boeken over internetangst ligt The Age of Surveillance Capitalism: The Fight for a Human Future at the New Frontier of Power (2018) van Shoshana Zuboff, waarin zij ervoor waarschuwt dat techgigant Google met onze gegevens toegang krijgt tot ons dagelijks leven, onze ‘realiteit’, waardoor het ons gedrag kan voorspellen en – uit winstbejag of machtswellust – kan beïnvloeden. In Zullen we contact houden. Hoe we de geest uit ons wereldbeeld verwijderen – een recente Nederlandstalige vertegenwoordiger van het genre – stelt ook Rob van Gerwen dat zich een zogenaamde ‘dementificatie van ons wereldbeeld’ voltrekt, gekenmerkt door het verlies van onze geest en subjectiviteit. De menselijke leefwereld wordt steeds meer gestuurd door een voortdurende mechanisering en kwantificering, versterkt door een neoliberale marktstructuur en ‘de digitale wereld’. Van Gerwen ontwaart een ‘digitale wereld’ die is losgezongen van de ‘leefwereld’. In deze digitale wereld maken de algoritmen van Twitter, Facebook en Google de dienst uit. In zijn boek beschrijft hij wat dat met onze geest en subjectiviteit doet. Hij schetst een somber beeld waarin mensen wrijvend over oplichtende rechthoeken veranderen in ‘smartphone-zombies’. Voortdurend afgeleid door binnenkomende WhatsAppberichten en notificaties van socialemedia-apps, hebben we geen echte aandacht meer voor elkaar. We zijn continu ‘online’ en als gevolg daarvan altijd ‘afwezig’, meent Van Gerwen. We lopen rond, of erger nog, we fietsen en rijden rond, met onze ogen gericht op onze apparaten. Voorrang verlenen we alleen aan onze smartphones: menselijke verstandhoudingen zijn ontdaan van oogcontact en lichamelijke en geestelijke aanwezigheid. Doordat we almaar ‘online’ zijn verleren we zelfs het converseren, want gesprekken op het internet bestaan vooral uit losse expressies of emotioneel commentaar gekenmerkt door slordig taalgebruik. En dit zijn volgens Van Gerwen slechts enkele van de zorgwekkende gevolgen voor onze dementerende geest en verdrukte subjectiviteit.

In de verschillende uitingen van internetangst ligt het accent steeds net anders, maar het refrein luidt al tien jaar hetzelfde: het internet helpt alles wat werkelijk van waarde is naar zijn grootje, en wij graven, scrollend en klikkend, ons eigen graf. Internetangst kent een lange voorgeschiedenis, met een vrijwel ongewijzigde structuur. Wetenschappers, schrijvers en critici buigen zich al eeuwenlang over de consequenties van technologische ontwikkelingen op het menselijk leven. Kort samengevat luidt de formule: de opkomst van een specifieke technologie wordt verketterd door haar in verband te brengen met negatieve effecten op onze cognitieve vermogens en de sociale vaardigheden van met name toekomstige generaties. Bovenal is de angst voor afnemende autonomie en (keuze)vrijheid een gouwe ouwe binnen zulke technologiekritieken.

De veronderstelde negatieve effecten van ‘het internet’ worden dikwijls in de schoenen van een of meerdere technologiegiganten geschoven. Zonder die vervloekte platformmonopolisten en hun slimme dragers zou het echte leven er beter uit zien. We zouden weer wat rechterop lopen, en wat meer aandacht hebben voor elkaar. We zouden weer moeilijke boeken lezen en goede gesprekken voeren tijdens de lunchpauze. Onze filterbubbels zouden kunnen barsten en polarisatie en fragmentatie zouden plaats kunnen maken voor een breed gedragen waardesysteem. Misschien zouden we ons weer wat vaker vervelen, wat de deur zou kunnen openen naar nog veel meer groots en moois. Kortom: de manier waarop wij de wereld waarnemen zou niet langer afhankelijk zijn van de algoritmen van op winst beluste internetbedrijven.

Maar een fixatie op ‘het internet’ als almachtige overheerser veronderstelt een vals dualisme tussen de digitale of virtuele wereld enerzijds en de werkelijke wereld anderzijds. Die visie laat weinig ruimte voor een problematisering van ‘het internet’ als onderdeel van de complexe en rommelige socio-technische kluwen waarin wij leven, die onder meer bestaat uit grootheden als geografische locatie, kapitaal en arbeid, politiek en economie, maar ook uit kleinere eenheden, zoals u en ik – en alle verwachtingen, ideeën, verlangens en aspiraties van de voornoemde betrokken spelers. Belangrijker nog: we hangen maar al te gemakkelijk de oorzaak van onze angsten op aan iets dat buiten onszelf ligt en daarmee buiten ons bereik. Deze gedachte onderzocht de grote angstfilosoof Søren Kierkegaard al. Door angsten buiten onszelf te plaatsen verliezen we de onderliggende oorzaken van onze angsten uit het oog, want zoals hoogtevrees niet over hoogte gaat, zo heeft internetangst geen directe betrekking op het internet.

Kierkegaard over angst

In Het begrip angst beweert Kierkegaard dat momenten van angst onvermijdelijk een fundamenteel onderdeel zijn van het menselijk bestaan en zelfs dat ons begrip van de wereld geworteld is in angst. Anders gezegd, onze relatie tot de wereld – onze kennis ervan, ons handelen in de wereld en onze ideeën erover – zijn gegrond in angst. Hoewel we angst in het lichaam voelen, en in het hier en nu ervaren, is het een toekomstgerichte emotie. In De ziekte tot de dood stelt Kierkegaard dat angst wordt gevormd door het onbekende, door iets waar we geen kennis mee durven te maken. Dat kan angst zijn voor een mogelijkheid van het bestaan of een angst voor jezelf. De voorwaarde voor angst, zo betoogt hij, is de onmogelijkheid om in de toekomst te kunnen kijken; het is de openheid en onbekendheid van de toekomst die ons angst inboezemt.

Kierkegaards visie op angst ligt besloten in zijn idee van menszijn. In De ziekte tot de dood stelt hij dat de mens zelf een verhouding is, namelijk een verhouding tot het zelf. Deze zelfverhouding stelt een synthese tussen eindigheid en oneindigheid voor, tussen het tijdelijke en het eeuwige, tussen noodzakelijkheid en mogelijkheid. Volgens Kierkegaard wordt deze synthese door God gedragen en door de mens gesteld. Doordat de mens een verhouding is, een synthese van tegenstellingen, is hij vatbaar voor angst. Mogelijkheid, oneindigheid en het eeuwige maken dat de toekomst radicaal open en onbepaald is. De mens heeft wat dat betreft niets in de melk te brokkelen. Onder meer sekse, etniciteit, economische klasse, geografische positie, burgerschap, gezondheid, en uiteindelijk sterfelijkheid begrenzen de mogelijkheden van de mens, maar deze begrenzingen zijn nooit absoluut noch allesomvattend. Mogelijkheid omvat al het mogelijke, en ‘al’ omvat zelfs het ondenkbare, onkenbare en onvoorstelbare. Zou dat niet zo zijn, dan zou de toekomst in zekere mate berekenbaar, voorspelbaar en waarschijnlijk worden. Angst is daarom ook mogelijkheid van verandering, het mogelijke verlies van iets en het begin van iets anders – het toekomstige, het onvermoede. De onvoorspelbaarheid van de toekomst weerhoudt mensen er niet van haar te voorspellen, maar dat verandert echter niets aan de fundamentele openheid van de toekomst, benadrukt Kierkegaard. Wat maakt angstwekkende toekomstvisioenen over het internet een populair genre? Wat winnen we als straks alles verloren gaat aan het internet? In Present Shock: When Everything Happens Now (2013) beweert Douglas Rushkoff dat apocalyptisch denken houvast biedt. En, nog belangrijker, het geeft inhoud en richting aan een open en onvoorspelbare toekomst. Dit is wat er gaat gebeuren. We staan nu hier. Op deze manier gaan we ten onder. Speculeren over waar het heen gaat met het internet biedt die illusie van houvast in een onstandvastig leven. Maar daarmee kom je niet van je angst af, je moet er namelijk doorheen, meent Kierkegaard.

Internetangst als IRL-fetisjisme

Angst komt voort uit een scheve verhouding van de mens tot zichzelf, een scheefstand in de synthese waarbij de ene kant van de tegenstelling de boventoon voert ten opzichte van de andere. Wanneer iemand zich bijvoorbeeld verliest in grenzeloze fantasieën en dromen, wanneer hij denkt dat hij onbegrensd is, is er sprake van een gebrek aan eindigheid, en een teveel aan oneindigheid. En omgekeerd, wanneer je nadruk legt op je beperkingen en op noodzakelijkheid, kun je verzanden in determinisme, fatalisme of nihilisme. Wat dan ontbreekt is een gevoel van verbreding, van mogelijkheid. In angstige toekomstvisioenen lijkt er dan ook sprake van een wanverhouding tussen het eindige en het oneindige, noodzakelijkheid en mogelijkheid. Meer concreet: internetangst berust op een vals dualisme tussen de virtuele en de werkelijke wereld, waarin de nadruk met name op de virtuele wereld komt te liggen. Dat leidt iemand als John Cheney-Lippold, auteur van We Are Data: Algorithms and the Making of Our Digital Selves (2017), ertoe te stellen dat we worden onderworpen aan een ‘algoritmische regeringsvorm met biopolitieke dimensies’. En diezelfde wanverhouding verklaart waarom Jamie Susskind in Future Politics: Living in a World Transformed by Tech (2018) beweert dat ‘we will be who the algorithms say we are.’

Er bestaat ook een schat aan literatuur die het denken in termen van online versus offline en mens versus machine problematiseert. Dominic Fox, bijvoorbeeld, hoort in de tegenstelling tussen technologie en verbeeldingskracht vooral de echo’s van een romantisch humanisme. Technologieën die zijn ontworpen om onze geestelijke ervaring te verrijken, zouden die uiteindelijk juist verarmen. Het probleem met dergelijke tegenstellingen is dat zij een complexe verhouding samenvatten in een tweedimensionaal verhaal over hoe we onze geest en verbeelding hebben verloren aan de sirenen van het gemak. Nathan Jurgenson spreekt in dit verband van een in real life– of IRL-fetisj. Deze kijk op de wereld maakt een hard onderscheid tussen mens en machine, tussen objectiviteit en subjectiviteit, tussen virtualiteit en werkelijkheid, offline en online, en tussen ervaring en informatie. Online wordt begrepen als niet-offline, als niet-aanwezig, als ergens anders. Waar offline staat voor ‘echt’, ‘authentiek’ en ‘werkelijk’, wordt online afgedaan als ‘virtueel’ en ‘niet-werkelijk.’ IRL-fetisjisten klagen dat mensen, en vooral millennials, de rug hebben gekeerd naar het ‘echte leven’. Ze hebben werkelijk contact ingeruild voor online contact, en echte vrienden voor Facebookvrienden. Volgens de fetisjisten leeft de toekomstige generatie daardoor in simulacra: iedereen heeft een eigen virtuele werkelijkheid in zijn tas zitten die we overal mee naartoe slepen en vervolgens op tafel leggen. IRL-fetisjisme laat zich daarom beschrijven door een fixatie op de ‘werkelijkheid’, ‘het echte leven’ en de ‘ongemedieerde ervaring’. De IRL-fetisjist schept graag op dat hij niet of niet meer op Facebook zit, geen Instagramaccount heeft, niet aan Twitter doet en nog nooit van TikTok heeft gehoord. Hij wil niet langer beïnvloed worden door de algoritmen van socialemediagiganten; hij is de internetverslaving de baas. Met zijn telefoon diep in de tas en volledig uitgelogd, staat hij met beide voeten in het ‘echte’ leven. IRL-fetisjisme is een wanverhouding tussen het eindige en het oneindige. De wanverhouding bestaat er onder meer in dat er magische krachten aan het ‘echte’ en het ‘werkelijke’ worden toegeschreven. Er is inmiddels zelfs een verdienstelijke markt ontstaan die zich richt op de IRL-fetisjist, bestaande uit stapels boeken en publicaties over de magie van verveling, en reisjes naar Digital Detox Camps waar je met je partner, vrienden of het hele gezin eindeloos lang stenen op elkaar kunt stapelen, ver weg van een wifi-signaal.

It’s complicated

Internetangst stelt ons voor de taak om werk te maken van de wanverhouding tussen begrenzing ten koste van verbreding, tussen mogelijkheid en noodzakelijkheid. Wanneer we de digitale wereld en de leefwereld als verstrengeld zien, als een synthese, kunnen we genuanceerder naar het internet kijken. Dan kunnen we zien dat het internet geen monoliet is. En dat onze online bezigheden onlosmakelijk verbonden zijn met wat we offline doen. De echte wereld is juist een synthese van online en offline, van mens en machine, van lichamelijkheid en virtualiteit. Het internet is het echte leven: het is de scheiding tussen offline en online die ‘on-echt’ en ‘on-werkelijk’ is.

In It’s Complicated (2014) bespreekt Danah Boyd de typische Grote Verhalen die over de internetgeneratie worden verteld. Het onlinegedrag van jongeren blijkt al gauw gecompliceerder te zijn dan vaak wordt beweerd. It’s Complicated verlegt de aandacht naar wat jongeren uit hun smartphones halen en de betekenis die zij aan online-zijn toeschrijven: zo biedt de smartphone een manier om weerstand te bieden aan de druk en beperkingen die zij op school en thuis ervaren. Tegelijkertijd vormen apps hangplekken voor vriendengroepen waarmee jongeren hun leefwereld delen: ze zoeken er steun bij elkaar, en vinden de mogelijkheid om zich zonder de bemoeienissen van ouders uit te drukken – vaak in een eigen taal. Ze maken geregeld gebruik van verschillende socialemediaplatforms waarop ze vorm geven aan verschillende persona’s. Dat neemt niet weg dat dezelfde smartphone een middel tot (cyber)pesten kan zijn en toegang biedt tot de goorste uithoeken van het internet. Bovendien, aangezien socialemediaplatforms zichtbaar zijn voor derden, en de gedeelde data doorzoekbaar is, dienen jongeren ook rekening te houden met de mogelijke langetermijngevolgen van hun online presentatie. Impressiebeheer en groepsdruk spelen hierbij een belangrijke rol. Het internet, legt Boyd uit, is hierbij noch het probleem noch de oplossing – het is inderdaad gecompliceerd. Dat punt is sterk en actueel: de overspannen bezorgdheid van ouders en leraren duidt niet alleen op bekommernis over de toekomstige impact van ‘het internet’ van nu, maar laat ook zien dat zij het internetgedrag van jongeren veroordelen aan de hand van overtuigingen, verwachtingen en ideeën uit hun eigen generatie en leefwereld. Daarmee riskeert hun zorg niet alleen een morele vingerwijzing te worden, maar dragen zij ook onbedoeld bij aan angstbeelden over ‘het internet’.

Beweging op de plaats

Kierkegaard stelt de taak om kennis te maken met angst, en om onze angsten te leren kennen dienen we onze innerlijke bewegingen, onze zelfverhouding, te doorgronden – onze verhouding tot verandering te ontrafelen. Wie met een kierkegaardiaans oog naar internetangst kijkt, beseft hoezeer de angst die we op het internet projecteren samenhangt met de bestaansonzekerheid die we in onszelf terugvinden. Angst is de botsing tussen de menselijke zoektocht naar houvast, rede en zekerheid – desnoods in apocalyptische verhalen – en de oorverdovende stilte van de toekomst. Zou het kunnen dat het IRL-fetisjisme van Van Gerwen en de zijnen symbool staat voor hun eigen angst voor het verlies van grip op de werkelijkheid? Angst voor vervreemding van het bekende? Is het wellicht een angst voor de mogelijkheid om zelf dement te worden?

Werk maken van internetangst begint met beweging. ‘Beweging ter plaatse’ welteverstaan, een begrip dat centraal staat in Kierkegaards denken over het zelf. Kierkegaard drukt beweging vaak uit met begrippen zoals ‘geloofssprong’, of de ‘beweging van oneindigheid’, en doelt dus niet op voorwaartse beweging, noch op lineaire of progressieve veranderingen. Beweging heeft geen doel, noch een adres of bestemming: beweging ter plaatse, legt Kierkegaard uit, ‘beweegt zich niet van de plaats waar het is noch komt het ergens aan’. In zekere zin is beweging ter plaatse een manier om stilstand tegen te gaan, om te voorkomen dat je vastloopt in ofwel noodzakelijkheid ofwel mogelijkheid. Kortom: een manier om begrenzing en verbreding tegelijk te denken en daarnaar te handelen. Terwijl zijn tijdgenoten zich concentreerden op overkoepelende denksystemen en theorieën van vrijwel alles, verzette Kierkegaard zich tegen dit soort filosofie door in zijn schrijven anti-systemisch te denken. Dit deed hij onder meer door zichzelf tegen te spreken, verschillende posities in en binnen zijn oeuvre in te nemen, evenals door te schrijven in verschillende stijlen en genres. Zodoende spiegelt de vorm van zijn oeuvre zijn overtuiging dat we ‘denken’ en ‘zijn’ moeten synthetiseren. Door middel van een constant spel van posities en standpunten desoriënteert hij zijn lezers en helpt hij hen open te staan voor andere perspectieven en verschillende manieren van denken. Kierkegaards eigenzinnige opvatting van beweging is niet alleen een theoretisch construct. Bewegen – of preciezer, wandelen – was essentieel voor de manier waarop hij zijn filosofie leefde, zowel een eerbetoon aan zijn grote inspirator, Socrates, als een manier om stagnatie, vernauwing en verlamming in zijn denken te voorkomen. Zo voerde Kierkegaard tijdens zijn wandelingen door Kopenhagen regelmatig socratische gesprekken met zijn stadsgenoten.

Beweging ter plaatse kan weerstand bieden aan cultuurpessimisme, internetdeterminisme, en heimwee naar een geromantiseerd verleden. Aan zijn schoonzuster schrijft Kierkegaard dat hij elke dag van zijn kwalen wegloopt en hij geen gedachte kent die zo omslachtig is dat je er niet omheen kunt lopen. Beweging is wat vorm geeft aan de vormloosheid van de toekomst. Voor Van Gerwen en de zijnen, die het verlies van de geest en subjectiviteit aan het internet betreuren, zal het wellicht een geruststelling zijn te weten dat je iets wat je niet bezit ook niet kunt verliezen. Mocht ook beweging ter plaatse geen rust bieden: online kun je stapelstenen bestellen.

Share