Door Bas Overtoom
De eerste Holland Open Software Conference (HOSC) vond de laatste twee dagen van mei en de eerste van juni plaats in Amsterdam. Met ongeveer 450 registraties was het te beschouwen als een succes en werd er in het afsluitende woord van Jo Lahaye al voorzichtig gekeken naar een volgende editie. Open Source is hot, dat is zeker. Het is niet meer alleen de hobby van enkele ‘nerds’, waar verder niemand naar omkijkt. Het is ‘big business’ aan het worden. Op de conferentie waren dan ook veel beleidsmakers, wetenschappers en afgezanten van internationale bedrijven aanwezig. De ‘echte’ programmeurs waren in de minderheid. HOSC concentreerde zich dan ook niet op de technische informatica aspecten van Open Source Software (OSS). De organisatiecommissie had zich tot doel gesteld om de verschillende juridische, economische en organisatorische aspecten rondom open source, open standaards en open content te belichten tijdens de driedaagse bijeenkomst.
Het gebruik van OSS binnen het bedrijfsleven neemt toe, de mogelijkheden hiervoor moesten tijdens de conferentie aan het licht komen. Enkele andere aspecten rondom open source, die naar voren kwamen op HOSC, waren bijvoorbeeld: betrouwbaar van OSS, intellectueel eigendom, kennisontwikkeling en de rol van de overheden. Veel mensen hebben het idee dat OSS niet veilig is, omdat het ‘open’ is. Niets is echter minder waar, vele wetenschappelijke rapporten bewijzen dat OSS in vele gevallen juist veiliger is dat de ‘gesloten’ systemen. Het patenteren van software heeft verder tot grote discussies geleid in bij de Europese Commissie. Is patenteren binnen de software-industries nodig om innovatie te waarborgen of leidt het juist tot stagnatie? Dit blijft een cruciale vraag voor de ontwikkeling van open source. Welke rol moet de overheid hierin spelen? Open source initiatieven laten namelijk wellicht een ontwikkelingsmodel zien, dat beter aansluit bij de cultuur die heerst in de netwerkmaatschappij van nu en de toekomst. Een cultuur waarin de gedachte bestaat dat kennis en educatie zich het beste kunnen ontwikkelen wanneer veel kleine onafhankelijke partijen/individuen met elkaar samenwerken/communiceren en hun kennis en kunde ‘vrij’ met elkaar delen.
De brede opzet wat betreft de onderwerpen van de HOSC, werd vertaald in een uitgebreid programma. De drie dagen werden opgedeeld in twee conferentiedagen en een ‘after conference’ dag met workshops. Ik bezocht de twee conferentiedagen. Hier werden lezingen aangeboden van tien hoofdsprekers en daarnaast werden er zestien onderwerpen behandeld in afzonderlijke sessies. Om dit allemaal in twee dagen te krijgen, werden er parallel sessies aangeboden, waardoor het goed was om als bezoeker vooraf een zwaartepunt te zoeken in het aanbod. Ik besloot om tijdens mijn conferentiebezoek vooral te kijken naar hoe elementen van open source (kunnen) worden geïntegreerd in commerciële bedrijfsvoering. Op welke manier wordt OSS ingezet door bedrijven, en wat is de visie op het ‘openlijk’ delen van kennis? Is er een trend te ontdekken naar meer open source-achtige bedrijfsmodellen? Om hier een beeld van te krijgen, is het ook van belang zo veel mogelijk informatie van de praktische werking en organisatiestructuren, die nu binnen de ontwikkeling van OSS bestaan, te identificeren.
Met die vragen en ideeën in mijn achterhoofd, besloot ik te kiezen voor de volgende sessies: (a) ‘Business models’, (b) ‘Quality management & legal issues’, (c) ‘Evolving standards’ en (d) ‘Organizational aspects of OSS communities’. Daarnaast bezocht ik ook alle lezingen van de hoofdsprekers. Dit verslag is een overzicht van wat ik tijdens HOSC allemaal mee heb gekregen. Hierbij leg ik dus de nadruk op de inzichten wat betreft intergratie van open source in ons kapitalistische systeem. Het verslag is natuurlijk een persoonlijke interpretatie van de betekenis en visies die in de lezingen en discussies lagen. Persoonlijke kennis en ideeën zullen hier en daar ook in de tekst naar voren komen.
Maandagmorgen om tien uur verzamelden we ons in de Grote Aula van Universiteit van Amsterdam. Na de welkomstwoorden is het de beurt aan de eerste hoofdspreker Geert Wind van de gemeente Amsterdam. Wind hield een kort betoog over het gebruik van OSS bij de gemeente, dat toeneemt, behalve op de desktops. Hij noemde de steun van de gemeente aan het Open Source Software Lab (http://www.ossl.nl), en prees de ontwikkeling van open standaarden, als een mogelijkheid om de transparantie bij de lokale overheden te kunnen vergroten. Hierna werd de microfoon overgedragen aan Scott Hardy, de vice-president van de Worldwide Linux Strategy for IBM voor de eerste uitgebreide presentatie van de conferentie. Hardy wilde in zijn presentatie ‘The power and potential of Open Innovation’ laten zien hoe IBM onder andere Linux en open standaarden binnen hun bedrijfsstrategie inzetten om een groter innovatief vermogen te kunnen realiseren. Open source ingezet in de bedrijfsvoering van één van de grootste multinationals in de computerindustrie is een direct voorbeeld van het thema, waar ik me tijdens deze conferentie op concentreer.
Hardy gaf een bevlogen presentatie over het transformatieproces dat ‘Big Blue’ tegenwoordig door maakt. IBM experimenteert al sinds de jaren negentig met investeringen in Linux, maar deze presentatie heeft een breder doel. Hardy wil aantonen hoe een ‘open innovatiemodel’ de vrijheden en mogelijkheden voor innovatie bevorderen. Om te beginnen stelt hij het belang van innovatie vast voor de samenleving, waarbij het niet gaat om inventie, maar juist om de toepassing van innovaties. Ontwikkelingen als drukpers, telefoon, luchtvaart en natuurlijk internet, hebben de opkomst van geheel nieuwe markten en industrieën tot gevolg gehad voor de maatschappij. In de technologiewereld ging het ‘vroeger’ vooral om het ontwikkelen van één nieuwe technologie, om vervolgens alles op alles te zetten om een zo groot mogelijke implementatie hiervan te realiseren. Daarna kon er gezocht worden naar ‘the next big thing’. Tegenwoordig zien we in de IT-markt dat er vele diensten en producten voort zijn gekomen uit diverse open standaards/innovaties.
Hardy ziet een duidelijke trend binnen de industrie naar meer ‘open’ producten. Hierbij haalt hij een citaat aan uit het jaarrapport van IMB: ‘Companies that innovate on top of open standards are advantaged because resources are freed up for higher-value work and because market opportunities expand as the standards proliferate.’ Samenwerking op het gebied van innovatie (netwerkinnovatie) tussen bedrijven en andere organisaties/individuen zal daarom een grote rol gaan spelen in de toekomst van IT. In plaats van dat ondernemingen zich concentreren op hun ‘eigen’ ‘gesloten’ technologie, wordt er samengewerkt om de ‘basisproducten’ binnen een industrie te ontwikkelen. Naast deze samenwerking op het gebied van productontwikkeling zullen bedrijven elkaar beconcurreren om het grootste marktaandeel in de (complementaire) markt te behalen. Een ontwikkeling waarvoor de term coöpetitie in de innovatietheorie is geïntroduceerd. Een belangrijk punt waar Hardy ons op wijst in zijn presentatie, is de mogelijkheid die ‘open innovatie’ biedt om de collectieve intelligentie aan te boren. Open source werkt als een mierenkolonie, waarbij de collectieve intelligentie van de het netwerk groter is dan de intelligentie van elke individuele deelnemer afzonderlijk. Voor bedrijven is het interessant om via een hogere collectieve intelligentie basisproducten te ontwikkelingen, waarbij veel geld verdient kan worden aan de nieuwe markten en industrieën, die als een gevolg van deze ‘open’ innovaties kunnen ontstaan. Het zijn over het algemeen de complementaire producten en diensten, die open innovatiemodellen zo interessant maken. Met name de rol van diensten heeft een enorme toename gekend in de kapitalistische economieën. Het weggeven van een product om vervolgens geld te verdienen met complementaire diensten is dan ook een steeds normaler verschijnsel binnen bedrijfsstrategieën.
Binnen netwerkinnovatie moet er gezocht worden naar een goede balans tussen samenwerking en respect voor Intellectueel Eigendom (IE). IMB doet er alles om hier de juist balans te vinden. Dit klinkt misschien vreemd uit de mond van het bedrijf dat de meeste patenten bezit wereldwijd. Een punt dat later tijdens de vragenronde nog even werd aangekaart. Hardy verdedigde zich met het argument dat het niet hun systeem is, en dat hij juist in deze presentatie oproept voor een nieuwe richting. De rol van het patent moet ook niet meteen helemaal weggecijferd worden. Het praktische gebruik van ervan in de afgelopen twee eeuwen laat zien dat het zeker op een bepaalde manier innovatie heeft gestimuleerd. Maar Hardy heeft gelijk door te zeggen dat het niet langer het enige middel is. IBM wil collectieve intelligentie en innovatie stimuleren en zal hiervoor een groot deel van door hun gepatenteerde kennis ‘vrijgeven’ voor de gemeenschap/samenleving. De meeste patenten die IBM heeft, zijn niet bedoeld voor het creëren van een monopoliepositie, maar dienen puur als verdedigingsmechanisme. We moeten streven naar een vergroting van de toegankelijkheid van de bouwstenen van innovatie. Door het openlijk delen van kennis en gedachten kan het creatieve proces zich ontwikkelingen. Er dient te worden voorkomen dat er energie verloren gaat doordat meerdere groepen bezig zijn om hetzelfde wiel uit te vinden. Het bedrijfsleven, universiteiten, overheden en gebruikers dienen zich te verbinden in netwerken, waar zij allen de vruchten van zullen plukken. Hardy eindigt zijn presentatie met het volgende drieluik: ‘Keep thinking, Keep collaborating & Keep Innovating’. De presentatie van Hardy vormde een goed voorbeeld van de huidige interesse en activiteiten van bedrijven op het gebied van open source.
De volgende hoofdspreker was Madanmohan Rao, die in zijn presentatie in ging op de rol die open source speelt in de verschillende landen en met name Azië. Rao sprak vlug, maar kwam met interessante cijfers naar voren, bijvoorbeeld: (a) in 2010 zal 60 procent van de (middel) grote overheidsorganisaties OSS gebruik ten opzichte van minder dan 15 procent vandaag de dag, en (b) de verkoop van Linux in China stijgt met meer dan 40 procent per jaar van $6.3 miljoen in 2002 tot $38.7 miljoen in 2007. Waar het westen zich bij OSS vooral concentreert op software voor servers en andere internetgerelateerde software, krijgt OSS in Azië wel voet aan de grond op de desktopmarkt. Zo laat het Indonesische Ministerie van Defensie het gebruik van OpenOffice van 5.000 desktops in 2003 toenemen totdat in maart 2006 het aantal 20.000 moet zijn bereikt. De verwachting is dat zij hierdoor een kostenvoordeel van $9.3 miljoen bewerkstelligen. De kostenvoordelen van OSS spelen in Azië een belangrijke rol, maar daarnaast zijn de aanpassingsmogelijkheden die OSS biedt ook van groot belang, omdat de software zo geschikt is te maken voor enkele obscure talen en mogelijke afwijkende Aziatische werkmethoden. Roa gaf een interessant lezing waaruit te concluderen is dat open source dus op grote mate ingezet en ontwikkeld wordt in Azië. Roa zei tot slot dat de westerse landen dit vooral als een kans voor samenwerking moeten beschouwen en niet als een mogelijke dreiging.
De volgende hoofdspreker was Stefaan van Hooydonk met een presentatie omtrent de ontwikkelingen op het gebied van e-learning (http://en.wikipedia.org/wiki/E-learning). Deze term is bedoeld voor leerprocessen die gebaseerd zijn op interactieve computerprogramma’s, waarbij de interactiviteit vaak (voor een gedeelte) afhankelijk is van communicatie met derden via internet. Een belangrijk onderdeel hierbij is de mogelijkheden voor kennisuitwisseling op mondiaal niveau en het loskoppelen van leren en het face-to-face contact (al moet het belang van dit laatste natuurlijk niet onderschat worden). Van Hooydonk gaat verder niet uitgebreid in op de betekenis van e-learing, en ik vermoed dat hij deze term gebruikt om duidelijk te maken dat er sprake is van verandering op het gebied van leerprocessen door de komst van het internet en andere moderne communicatiemiddelen.
Van Hooydonk wijst in zijn presentatie op een tweedeling in de huidige samenleving tussen de digital natives en de digital immigrants. De digital natives zijn de mensen die op zijn gegroeid in een wereld waar internet en mobiele communicatie vanzelfsprekend is, de digital immigrants zijn pas later in hun leven bekend geworden met deze technologieën. Van Hooydonk haalt hierbij een citaat aan van Alan Kay: ‘technology is only technology if it was invented after you were born’. De natives werken sneller, doen meer verschillende taken tegelijk, denken niet meer lineair, zijn gefocust op beeld in plaats van tekst, zijn actiever, fantasierijker en speelser, dan de immigrants. Doordat de natives de dingen op een ‘nieuwe’ manier aanpakken is er ook op het gebied van onderwijs en kennisontwikkeling sprake van een paradigmawissel. Het traditionele paradigma plaatst de onderwijzer/bron van kennis in het midden waar omheen de leerlingen staan, die allen verbonden zijn met deze leraar. In de moderne leeromgeving is de leerling het centrum van een netwerk, waarin de leraar, andere leerlingen, andere scholen, het internet, andere organisaties, virtuele gemeenschappen, collega’s, etc. allen een plaats hebben. Van Hooydonk gaat verder in zijn presentatie in op allerlei voorbeelden van moderne lesmethoden en onderwijs. Wat ik vooral belangrijk vond aan deze presentatie was deze verschuiving naar een netwerkstructuur bij de ditigital natives op het gebied van kennisontwikkeling en kennisverspreiding. Nu zullen de belangrijke posities in de bedrijven nog vooral door digital immigrants worden bekleed. Maar binnen enkele jaren zullen de natives in toenemende mate de agenda bepalen. Open source-achtige modellen waarin wordt samengewerkt in een ‘open’ omgeving zullen voor de natives een normale en logische manier kunnen vormen om innovatie te realiseren. Open source past veel beter bij de cultuur waarin onze huidige generatie opgroeit, dan de traditionele IE-gerichte modellen die nu nog vaak worden toegepast.
De laatste spreker van de maandagochtendsessie was Jesús Villasante, een afgezant van de Europese Commissie. In zijn presentatie keek hij naar de positie van Europa in relatie tot OSS. Wanneer we naar de toekomst kijken, lijkt het OSS-model een belangrijke positie te gaan vervullen, aldus Villasante, omdat: het gebaseerd is op samenwerking, kennis een multiplier effect heeft en er sprake is van een netwerk van gemeenschappen, die gebaseerd zijn op vertrouwen. Maar Europa is zeer traag met de implementatie van OSS in vergelijking met de concurrenten. De VS is bezig met het vormen van een OSS-strategie, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het bedrijfsleven, zoals de presentatie van Hardy liet zien. Azië en Zuid-Amerika kennen publieke programma’s voor implementatie, zoals naar voren kwam in de presentatie van Roa. Villasante haalt drie redenen naar voren waarom het niet goed gaat in Europa: (a) sterke antilobby van de traditionele industrie, (b) zwakke politieke betrokkenheid bij OSS en (c) fragmentatie binnen de Europese OSS-gemeenschappen. Europa zou zich moeten concentreren op het vormen van een succesvol OSS-model, als een bron van economische groei. Hiervoor moet de onzekerheid omtrent OSS bij de overheden en bedrijven worden weggehaald, moet de Europese industrie OSS binnen hun producten en middel integreren en moet de samenwerking tussen de verschillende OSS-gemeenschappen worden verbeterd. Hoewel Villasante’s presentatie niet erg positief was over het beeld van OSS in Europa en het verder nogal een politiek verhaal met krachtige stellingen en niet veel inhoud was, is het er toch een positief punt te ontdekken in het feit dat hij het OSS-model beschouwde als een belangrijk middel om economische groei in de toekomst te kunnen realiseren. Met Villasante kwam er een einde aan deze interessante ochtendsessie, waarin vooral de presentatie van Hardy inging om de rol van bedrijven binnen de ontwikkeling van open source.
Na de lunch ging ik naar de eerste sessie, dit was ‘Business Models’ – de belangrijkste voor mij persoonlijk. De huidige integratie van de ontwikkeling en gebruik van OSS binnen bedrijfsmodellen is een feit. De centrale vragen die tijdens deze sessie beantwoord moesten worden, waren daarom: ‘Waarom is dit het geval?’ en ‘Op welke manier verdienen bedrijven, die zich bezig houden met OSS, hun geld?’ Vier presentaties moesten hier licht op werpen. Het eerste woord was aan Alan Williamson van SpikeSource (http://www.spikesource.com), een onderneming die organisaties ondersteunt die overgaan tot implementatie van OSS. Williamson begint met een korte inleiding in de geschiedenis van OSS, waarbij centrale figuren als Stallman (http://en.wikipedia.org/wiki/Richard_Stallman), Torvalds (http://en.wikipedia.org/wiki/Linus_Torvalds) en Raymond (http://en.wikipedia.org/wiki/Eric_Raymond) worden genoemd. Het bekende paper van Raymond ‘The Cathedral and the Bazaar’ (http://www.firstmonday.org/issues/issue3_3/raymond/) opende de ogen van de wereld voor open source, waarna de monden niet meer te stoppen waren. Of de bazaarstijl een succesvolle formule kan zijn voor de ontwikkeling van software is tegenwoordig niet meer het onderwerp van discussie.
Tegenwoordig zijn we een stap verder en beginnen bedrijven (met als pioniers onder andere Sun, Oracle en IBM) te zoeken naar hoe OSS in hun bedrijfsplan kan wordt geïntegreerd.
Williamson wijst op het feit dat de mogelijkheden en positie van OSS nog lang niet helder is en dat de transformatie waar de computerindustrie zich in begeeft een proces is dat jaren zal duren. Het is belangrijk om in te zien dat OSS niet ‘per definitie’ beter is dan ‘gesloten’ Commerciële Software (CS). Het gaat niet om de ontwikkelingsmethode, maar om de kwaliteit van het uiteindelijke product. Lost het je probleem op? Open source is hierbij een middel dat je toepast om het resultaat te bereiken. Open source biedt mogelijkheden om de skills van andere te gebruiken, veel mensen hebben vaak hetzelfde probleem. Waarom zou je niet samen werken? Veel elementen hangen ook weer met elkaar samen waardoor een goede oplossing voor het ene probleem, waarschijnlijk ook nieuwe mogelijkheden biedt voor oplossingen op andere vlakken. Een goed open source project moet daarom volgens Williamson aan drie eisen voldoen: (a) het moet een oplossing bieden voor een algemeen probleem, (b) het moet gebaseerd zijn op open en flexibele standaarden, en (c) het gaat er niet om dat de oplossing zo snel mogelijk wordt bereikt, maar er moet een goed systeem worden ontwikkeld dat ook op de lange termijn aan nieuwe problemen een oplossing zal bieden.
Ondanks alle ‘goede’ woorden die tijdens deze conferentie aan de open source ontwikkelingen worden gewijd, moet we niet vergeten dat er een groot aantal OSS-projecten mislukken. Williamson noemt hiervoor de volgende mogelijke redenen: (a) de verwachtingen kunnen niet worden gerealiseerd in de realiteit, (b) te veel willen oplossen met één applicatie, (c) slechte organisatie van het project, (d) te veel nadruk op de ontwikkelaars en te weinig op gebruikers, (e) geen drijvende kracht, open source projecten hebben vaak een sterke leidende persoonlijkheid nodig om succesvol te zijn, (f) geen tegenwicht weten te bieden ten opzichte van concurrerende producten. Open source is misschien niet in alle gevallen de beste methode om producten te ontwikkelen. Het gaat niet om de discussie of het ‘open’ of ‘gesloten’ moet zijn. In de praktijk is er maar een zeer klein percentage van de gebruikers dat daadwerkelijk de code kan lezen, en nog een veel kleiner percentage dat het kan begrijpen en aanpassen. Open source is een ontwikkelingsmethode die in sommige gevallen tot het beste resultaat zal leiden, maar het is niet heilig. ‘Open’ is alleen maar goed, als het tot een beter resultaat leidt dan ‘gesloten’. Bedrijven in de computerindustrie experimenteren nu met de mogelijkheden van dergelijke ‘open’ modellen, waarbij sprake is van coöpetitie. Per geval zal in de praktijk blijken welke methode het meest succesvol is. Hoewel Williamson meent dat er geen sluitend antwoord is te geven op de discussie tussen ‘open’ en ‘gesloten’ producten, noemt hij op het laatst wel het belang van open standaards en ‘open’ technische systemen om interoperabiliteit op een goede manier te kunnen aanbieden.
Vervolgens werd de microfoon doorgegeven aan Matthem Langham, die vertelde over zijn ervaringen met OSS. Langham werkt voor het Duitse softwarebedrijf S&N (http://www.s-und-n.de) en raakte in 2000 geïnteresseerd om de mogelijkheden van een OSS-programma voor zijn bedrijf te bekijken. In het begin liep het niet goed. De klanten waren niet geïnteresseerd in OSS en de gemeenschap van ontwikkelaars/hackers liet hun links liggen. Na ongeveer één jaar begon Langham langzaam de ‘ongeschreven’ regels en structuur van de gemeenschap te leren kennen. Open source gaat initieel vooral om ‘geven’ en niet zozeer om ‘nemen’. Als je wilt dat er iets gebeurd zal je dit over het algemeen zelf moeten doen. Na eerst alleen actief te zijn geweest als gebruiker ging Langham/S&N over tot het actief bijdragen aan het programma, dat kan door te schrijven aan de code, maar ook door bijvoorbeeld documentatie te schrijven of testresultaten te delen. Langzaam begon het mensen op te vallen, wat S&N aan het doen was en gingen zij hen om advies te vragen. Maar zij waren over het algemeen nog niet bereid hiervoor te betalen; OSS werd nog te veel geassocieerd met het idee van ‘gratis’. Het lukte dus nog niet om er geld mee te verdienen. Toen ontstond er het idee om ‘extra’ componenten te ontwikkelen en deze te verkopen. Maar toen de gemeenschap besloot vergelijkbare componenten te gaan ontwikkelen besloot S&N om die van hun ‘open’ te geven, want ‘you can’t outrun the community’. Nog steeds geen goed bedrijfsplan.
Vanaf 2003 werd het gebruik van de software steeds groter en kwamen er in toenemende mate mensen naar S&N die training en ondersteuning nodig hadden. Deze (nieuwe) klanten werden niet via traditionele marketing modellen gevonden. In de open-source-wereld vinden de klanten jou, via de mailinglijsten, google, blogs, artikelen, etc. Het gaat erom dat je als bedrijf/persoon actief bent binnen de gemeenschap van ontwikkelaars. Een goede manier om dit te communiceren naar de buitenwereld is, volgens Langman, het opzetten van een blog rondom het product. Vanaf 2004 waren er genoeg nieuwe en oude klanten die integratie, training en advies nodig hadden om uiteindelijk winst te kunnen maken op OSS. Enkele klanten betalen S&N nu zelfs voor het ontwikkelingen van bepaalde elementen van de software. Uiteindelijk blijkt dus dat het via diensten goed mogelijk is om winst te behalen uit open source producten. Langham benadrukt dat bij het ontwikkelen van een bedrijfsplan omtrent een open source product er niet één juist model is. In het geval van open source is het heel belangrijk om de ‘regels’ en ‘trends’ die er zijn binnen de gemeenschap van ontwikkelaars en het netwerk van gebruikers, op een goede manier te volgen. De eerste en belangrijkste stap is get involved. Je zult eerst moeten investeren voordat het mogelijk is om te gaan verdienen aan OSS. Het verschilt dus eigenlijk niet zo gek veel met traditionele bedrijfsmodellen.
De laatste twee presentaties tijdens deze sessie van Marcel den Hartog en Francois Lettelier zal ik kort bespreken. Den Hartog werkt bij Computer Associates, één van de grotere ondernemingen die zich bezig houden met open source ontwikkelingen. Hij wijst op het belang van een strategie bij het integreren van OSS in een bedrijf – 90 procent van de grote ondernemingen gebruikt één vorm van OSS, maar slechts 30 procent zegt hierbij een strategie te hebben. Bij het integreren van open source producten moet een onderneming met de volgende zaken rekening houden: (a) de grote en levendigheid van de gemeenschap, (b) mogelijke risico’s, (c) de kwaliteit van de software, (d) de klantgerichtheid en de mogelijkheden op dit gebied, (e) de licentie waaronder de software wordt uitgegeven, en (f) de daadwerkelijke kosten van implementatie en ontwikkeling. Enkele belangrijkste punten, die Computer Associates heeft kunnen ontlenen aan hun ervaringen met OSS: (a) mensen zijn bereid om te betalen voor ondersteuning, (b) gemeenschappen komen niet vanzelf, (c) grote onderneming zijn vaak zeer voorzichtig op dit vlak, en (d) iets ‘open’ maken, zorgt er niet direct voor dat het beter worden. Het punt dat Den Hartog wil maken in zijn presentatie is dat je als bedrijf niet moet denken dat het vanzelf gaat als je producten ‘open sourced’. Er moet van tevoren goed over na gedacht worden en tijdens het proces moet er flink aan worden getrokken. Maar dat open source serieuze mogelijkheden biedt voor het bedrijfsleven is zeker het geval. De laatste spreker van deze sessie was Francois Letellier, die een abstract verhaal hield over de theoretische achtergronden van open source productie. Hij verkondigde dat open source mogelijk een paradigmawissel in de economische theorieën tot gevolg zal hebben, en kwam naar voren met enkele modellen die dit idee uit werkten. Hoewel ik er heilig van overtuigd ben dat open source inderdaad een grote invloed zal hebben op het economische gedachtegoed. Kon ik de presentatie niet goed volgen en liet het een beetje langs me heen gaan. Ik was toe aan een kop koffie, sorry Francois.
Na de pauze was ik weer fris en ging ik naar mijn laatste sessie van deze dag: ‘Quality Management & Legal Issues’. Hoe de kwaliteit van de software te waarborgen, en welke juridische aspecten een rol spelen bij OSS zijn twee zeer verschillende onderwerpen, die allebei van belang zijn bij de toepassing van OSS. Ik interesseerde me vooral voor de het eerste gedeelte dat werd behandeld in de presentatie van Ruben van Wendel de Joode, een onderzoeker verbonden met TU Delft. Zekerheid over de kwaliteit van het open source product is van groot belangrijk bij de vorming van een bedrijfsstrategie gebaseerd op ‘open innovatie’. De juridische aspecten zijn natuurlijk ook niet onbelangrijk, maar deze vallen niet direct onder mijn persoonlijke aandachtspunten, die ik aan het begin van de conferentie had vastgesteld. Vandaar dat ik mij hier in de bespreking van deze sessie concentreer op het verhaal van De Joode.
In de presentatie van De Joode gaat hij op zoek naar achterliggende elementen die een rol spelen op het gebied van de betrouwbaarheid van OSS. Welke mechanismen kunnen worden geïdentificeerd binnen de organisatiestructuur van open source projecten, die ervoor zorgen dat de kwaliteit gewaarborgd blijft? De praktijk heeft in middels namelijk al aangetoond dat OSS betrouwbaar is bij het gebruik. De meest bekende verklaring hiervoor is de Wet van Linus (‘Linus’ Law), zoals bekend geworden door Raymond, deze luidt: ‘Given enough eyeballs all bugs are shallow.’ Het idee hier achter is dat als een grote groep mensen zich buigen over hetzelfde probleem en samenwerken in principe alle problemen ‘eenvoudig’ op een goede manier op te lossen zijn. De Joode noemt deze wetmatigheid te simplistisch om als een goede verklaring te gelden voor de huidige situatie bij open source productie. Bij betrouwbaarheid gaat het voornamelijk om de organisatiestructuur binnen het project, daarom is de centrale vraag die gesteld dient te worden: ‘What organisational mechanism enhance the reliabiltiy in open source communities?’
Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag wil De Joode kijken naar de mechanismen die een hoge vorm van betrouwbaarheid bieden bij organisaties waar dit van groot belang is zoals kernfabrieken en luchtcontrolesystemen. Er worden hier vijf mechanismen onderscheiden en deze worden afzonderlijk genoemd. Daarna wordt er gekeken op welke manier deze wel of juist niet terug komen in de open source gemeenschappen. De Joode heeft dit onderzoek gedaan middels het afnemen van interviewen en literatuuronderzoek, waarbij hij zich voornamelijk heeft gefocust op de organisatiestructuren rondom Linux en Apache. Het eerste mechanisme is een systeem van interne verantwoordelijkheid, dit komt in OSS-projecten op drie manieren terug. Om te beginnen is er de credit list waarop de namen van de verantwoordelijken staan, die hierdoor geprikkeld worden om de kwaliteit te behouden. Verder wordt er bij de meeste OSS-projecten getracht om consensus te bereiken over ontwikkelingen en aanpassingen, al zijn er ook enkele stemsystemen ontwikkeld. Hierdoor is het niet te verwachten dat ontwikkelingen van OSS-programma’s plots een rare wending nemen, omdat alle veranderingen goed worden doorgenomen en bediscussieerd. Tot slot kunnen er in de licentie regels worden opgenomen over verantwoordelijkheden.
Het tweede mechanisme dat de betrouwbaarheid waarborgt is een flexibele structuur van het beslissingsproces. In OSS werkt dit op verschillende niveaus. Om te beginnen is er de vrijheid voor de individuele ontwikkelaar om naar problemen in de code op zoek te gaan en hierbij een persoonlijke agenda te vormen over de aanpassingen die zij nodig achten voor verbeteringen in het programma. Verder worden er vaak afgebakende projecten binnen de software vastgesteld waar één team op wordt gezet. De vorming van de planning van een meer algemene lijn waarin het programma zich dient te ontwikkelen, wordt vaak via collectieve beslissingsprocedures bepaald. Over het algemeen is het streven bij OSS-projecten om hierbij consensus te hebben onder de core developers Mocht het niet lukken om dit te bereiken via discussies, dan kan er overgegaan worden tot een stemming of wordt er een knop doorgehakt door één persoon, die een grote reputatie geniet binnen de gemeenschap.
Het derde mechanisme dat een rol speelt voor de betrouwbaarheid is de cultuur die binnen de organisatie heerst. Hoewel het moeilijk is om hierop werkelijk vat te krijgen, kunnen er drie belangrijke punten op dit onderdeel naar voren worden geschoven: (a) er is sprake van een natuurlijke specialisatie binnen de gemeenschap – zo wijst onderzoek uit de meeste probleemzoekers niet dezelfde zijn als de oplossers, (b) er is een constante drang naar het schijven van elegante (en hierdoor ook goede) code, en (c) er bestaat een bepaalde vaste stijl in de manier van programmeren die door de gemeenschap wordt gerespecteerd. Punten die een positieve uitwerking hebben op de betrouwbaarheid van de software.
Het vierde mechanisme is flexibiliteit in structuur. Hiervan is bij OSS sprake, in zowel de organisatie- als de programmastructuur. De organisatie kent een groot aantal programmeurs en er is sprake van grote dynamiek. Verder zijn de meeste programma’s, dankzij de ‘elegante’ software, flexibel en kunnen eenvoudig aangepast worden. Het laatste mechanisme dat de betrouwbaarheid moet waarborgen, is overzichtelijkheid. Dit is zeker het geval bij OSS, dat een hoge mate van transparantie biedt. Daarnaast is het ‘eenvoudig’ om eventuele problemen te ontdekken en aan te kaarten, of mogelijk oplossingen hiervoor te bieden. Dit overzicht biedt een eerste stap richting een theoretisch kader dat de betrouwbaarheid van open source projecten kan verklaren. De mogelijkheden voor betrouwbaarheid lijken binnen de organisatiestructuren van OSS-projecten aanwezig te zijn. De Joode zegt ter afsluiting dat er echter nog het nodige empirische onderzoek naar de werkelijk van dergelijke mechanismen binnen open source productie nodig is, om nog een beter beeld te kunnen vormen over deze kwestie.
Deze lange, maar interessante eerste dag eindigde met een debat over hoe het klimaat (in Europa) voor open source ontwikkelingen te verbeteren. In deze discussie kwamen de belangrijkste bijdragen van James Baty (vice-president SUN microsystems) en Jesús Villasante. Baty wees op het multiplier effect dat open source productie naar zijn idee zal hebben om innovatie. De eerste beginselen hiervan zijn al zichtbaar in de technische industrie in de VS. Er moet op dit moment eerst goed gekeken worden naar de aspecten die rondom open source een rol spelen, zoals: IE, belastingsystemen, bedrijfsmodellen, etc. Veel hedendaagse bedrijven beginnen nu de mogelijkheden van open source productie in te zien en begrijpen dat dit een kans is die ze niet mogen laten liggen. Op de vraag of Europa een kans heeft om een rol te spelen in de toekomst op dit gebied, antwoordt Baty positief. Innovatie wordt niet langer door de regio bepaald, en zeker niet bij de nieuwe generatie (digital natives) die eraan komt. Verder heeft Europa de fundamenten om te kunnen innoveren.
Villasante wijst op het feit dat de ontwikkelingen omtrent open source verder reiken dan alleen de computerindustrie. Netwerkstructuren worden op een actieve manier in de samenleving en het bedrijfsleven geïntegreerd. Het is zeer belangrijk dat er de garantie is, dat er van hieruit werkbare producten ontstaan. Er moet zekerheid zijn op dit gebied. De impact die OSS heeft op de samenleving is misschien groter dan de verschillende gemeenschappen zich nu voor kunnen stellen. Het is een goede zaak dat het bedrijfsleven zich nu actiever bezig gaat houden met deze ontwikkelingen, zodat de kwaliteit en de ontwikkelingen op een hoog niveau kunnen blijven. Vanuit de zaal kwamen opmerkingen over het feit dat de professionaliteit van de OSS-gemeenschappen niet onderschat dient te worden. Villasante sprak met zeer veel lof over wat er tot nu toe was bereikt, maar zei dat het gevaar van open source producten schuilt in hun eigen succes. Het belang van OSS neemt zo snel toe dat het van levensbelang is dat de organisatiestructuren van de gemeenschappen in samenwerking met het bedrijfsleven sterk en dynamisch genoeg zijn, om dit gewicht te kunnen dragen. Om een succesvolle toekomst te kunnen garanderen moet er alles op alles worden gezet om te zorgen, dat dit het geval is. Hiermee eindige een uitgebreide conferentiedag.
Dinsdag begon met de lezing van hoofdspreker Erik Josefsson. Zijn verhaal ging over de ontwikkelingen op het gebied van het patenteren van software. Hij beschrijft complicaties die in de terminologie van de wetgeving op een rol spelen. Het is zeer moeilijk om precies te bepalen wat nu wel patenteerbaar moet zijn en wat niet. Josefsson kaart de aan dat de discussie omtrent wat nu ‘wel’ zou mogen en wat ‘niet’, misschien niet de juiste discussie is. Voor de toekomst is belangrijk om te zoeken naar een manier waarop het IE-systeem gemoderniseerd kan worden, zodat het nog een bijdrage kan leveren in onze netwerkmaatschappij. IE-rechten moeten goedkoper, sneller, duidelijker en veiliger worden om nog van betekenis te kunnen zijn. Er bestaan mogelijkheden voor een economie waarin open source producten en een (gemoderniseerd) patentsysteem naast elkaar kunnen bestaan. Het is niet het één of het ander. Er zijn nu nog veel bedrijven, die absoluut niets willen weten van open content/open source en daarnaast zijn er veel hackers die begin te koken van woede al ze de woorden Intellectueel Eigendom (IE) horen. Misschien ligt de waarheid wel in het midden en moeten we kijken hoe beide elkaar aanvullen in plaats van tegenwerken. Dit idee kwam ook al naar voren in de presentatie van Hardy en Williamson en is zeker de moeite van het onderzoeken waard.
De tweede hoofdspreker in de dinsdagochtend sessie is Dirk-Willem van Gulik, een Apache-specialist. Hij wil in zijn presentatie stil staan bij de elementen die belangrijk zijn voor het succesvolle ontwikkelingsmodel van de Apache-software. Zoals bij alle OSS-projecten staat er een gemeenschap van ontwikkelaars aan de basis van het project. Het gaat vooral om een goede begeleiding van de sociale processen binnen deze gemeenschap. Dit bepaalt het succes van het project. Weet je de gemeenschap op een goede manier te organiseren (iedereen is tevreden), dan komt het resultaat ‘vanzelf’. OSS gaat niet om de productie van code, maar om het zoeken naar een oplossing voor verschillen in ideeën en behoeften. De Apache-software wordt vrijgegeven onder een BSD-licentie, hierin is het principe van copyleft (http://www.gnu.org/copyleft/copyleft.htm), dat door Stallman is ontwikkeld niet opgenomen. De Apache-code is geheel ‘vrij’, bedrijven mogen zelfs de software aanpassen en als een ‘gesloten’ systeem te koop aanbieden. Wel is de code die je toevoegt aan de ‘open’ versie van Apache vrij van patenten. Wanneer je de software aanbiedt onder de BSD-licentie verlies je het recht op het claimen van IE. De reden voor deze zeer vrije licentie is dat het bedrijven weerhoudt van het uithalen van oneerlijke trucks ten opzichte van anderen – alles mag namelijk. In de praktijk blijkt dat zo’n beetje alle code die voor Apache wordt geschreven, wordt aangeboden aan de gemeenschap. Van Gulik denkt dat het voor veruit de meeste (zo niet alle) bedrijven en ontwikkelaars gewoon goedkoper is om mee te werken met de gemeenschap, dan proberen een concurrentieslag te winnen – om de woorden van Langham maar weer aan te halen: ‘you can’t outrun the community’.
Een belangrijke reden voor het succes van Apache is volgens Van Gulik de neutrale positie die wordt ingenomen ten opzichte van de richting van de ontwikkeling van het programma. Iedereen kan komen met een voorstel over de aanpassingen die noodzakelijk zijn. Het is alleen zo dat je het deze aanpassingen meestal zelf moet doen. Open source gaat nu eenmaal meer om geven, dan nemen. Hierbij is er een bepaald stemsysteem dat wordt gehanteerd. Wanneer iemand met een voorstel voor een aanpassing komt legt hij dit voor aan de gemeenschap, hierna kunnen mensen via een speciale stemmingsprocedure (http://www.apache.org/foundation/how-it-works.html#management) hun reactie geven op het voorstel. ‘Neutraal (0)’, komt neer op het maakt mij niet uit, ik bemoei me er niet mee. ‘Positief (+1)’, betekent goed idee, ga we doen. Iedereen die +1 stemt is verantwoordelijk voor een goede integratie van de nieuw te schrijven code in de software. ‘Negatief’ (-1), ik veto tegen dit idee, gevolg is wel dat je zelf binnen 24 uur met een beter voorstel moet komen om het gewenste resultaat te behalen. Elke keer als iemand met een idee komt zal dit een positieve verandering voor het programma tot gevolg hebben, omdat iemand anders die er tegen stemt, zelf een beter idee zal ontwikkelen. De motivatie van mensen op dit gebied moet niet onderschat worden. Vrijwel alle ontwikkelaars bij Apache zijn professionals, die betaalt worden voor het werk dat leveren. Zij werken bij een bedrijf dat de software gebruikt of zijn verbonden aan een universiteit. De huidige trend laat een versterking zien in de samenwerking met commerciële ondernemingen. Van Gulik denkt open source gemeenschappen goed passen bij de grote ondernemingen. De grote ondernemingen zijn namelijk over het algemeen niet erg sterk op het gebied van innovatie. Een normale strategie voor veel grote ondernemingen is dan ook het opkopen van kleine innovatieve bedrijfjes. Innovatie wordt letterlijk buiten de deur gezocht. In plaats van het te zoeken bij kleine ondernemingen kan er tegenwoordig ook gezocht worden binnen open source gemeenschappen.
De ochtendsessie die ik volgde op dinsdag was ‘Evolving standards’. Deze sessie moest zich vooral richten op de mogelijkheden voor te toekomst van een ‘open’ wereld. Is er een toekomst voor een open wereld? De presentatie van Arjan Kamphuis en Valentijn Sessink was interessant, zij keken met een kritische blik naar de toekomst van open source. Het gaat hier om de mogelijke ontwikkelingen van ‘trusted computing’ (http://en.wikipedia.org/wiki/Trusted_computing). Mogelijkheden hiervoor worden onder andere bij Microsoft onderzocht. Het idee hier is dat binnen de computersystemen zowel de software als hardware geïntegreerd gaat worden in één ‘gesloten veilig’ systeem. Een computer bestaat dan niet meer uit losse onderdelen, maar is meer zoals bijvoorbeeld een cd-speler, het doet wat de fabrikant wil dat het doet, en niets meer – voor een meer gedetailleerde (technische) beschrijving verwijs ik naar de bovenstaande link. Kamphuis en Sessink waarschuwden voor de gevaren die de ontwikkeling van ‘trusted computing’ kan hebben op de open source ontwikkelingen in de toekomst. Zij riepen daarom iedereen op om te zorgen dat dit concept de ontwikkelingen van open standaarden en softwareprogramma’s niet in de weg staat.
Een andere presentatie tijdens deze sessie was die van Gauti por Reynisson en Ivar Helgason, die zich bezig houden met de integratie van open source elementen in de zorgsector. Zij zijn bezig om een soort wiki-systeem voor artsen te ontwikkelen, zodat deze informatie kunnen delen over de werking en toepassing van verschillende medicijnen. Nu moet in elk ziekenhuis steeds opnieuw het wiel worden uitgevonden. Dokters hebben echter over het algemeen weinig ervaring met computers en dergelijke systemen. Vandaar dat Reynisson en Helgason hen helpen door het ontwikkelen van speciale software hiervoor en het geven van trainingen. Zij hopen hiermee een eerste stap te kunnen zetten in revolutionaire veranderingen in de zorgsector. Verder was er de presentatie van Aart Wijnen over zijn project ‘Language of the city’, hierin werd een groot aantal verschillende mensen gevraagd door Den Bosch te lopen en hier te noteren welke gebouwen, pleinen, straten, etc. zij mooi of lelijk vonden, en waarom. De conclusie die naar aanleiding van een analyse van de enquêtes konden worden getrokken waren, dat er een duidelijke eensgezindheid bestond tussen de participanten (de meeste mensen vonden dezelfde dingen mooi of juist niet) en verder was er nauwelijks een verschil tussen de meningen van professionals op het gebied van stadsarchitectuur/planning en de leek. Wijnen stelde naar aanleiding van deze conclusies dat er zoiets als een ‘objectieve’ schoonheid is te definiëren op het gebied van stadsinrichting. Een standaard die hierin bepaald kan worden, moet volgens Wijnen ‘open’ worden, zodat deze door alle stadsontwikkelaars gebruikt kan worden. Hoewel deze sessie niet echt aansloot op het zwaartepunt dat ik persoonlijk aan deze conferentie heb verbonden. Was het toch interessant om te zien hoe er tegenwoordig geëxperimenteerd wordt met elementen van open source productie buiten de (informatie) technologiesectoren. Het idee van kennisontwikkeling in wiki-achtige omgeving is zeer populair aan het worden. OSS en natuurlijk de hele succesvolle ontwikkeling van Wikipedia (http://www.wikipedia.org) hebben hier mee te maken. Jimmy ‘Jimbo’ Wales, de man achter Wikipedia, zou later op de dag een interessante presentatie geven, dus hier kom ik straks nog op terug. Nu eerst verder naar de laatste sessie ‘Organizational aspects of OSS communities’.
In deze laatste sessie waren er enkele bekende gezichten, zo werd de sessie voorgezeten door Ruben van Wendel de Joode en was er ook een presentatie van Dirk-Willem van Gulik. Het doel van deze sessie was om te kijken naar de manier waarop de individuen die deel uitmaken van OSS-gemeenschappen samenwerken en hun activiteiten coördineren. Te beginnen met de presentatie van Van Gulik, die hier verdieping geeft aan zijn ochtendlezing. Bij open source ontwikkelingen is een goede coördinatie van de sociale processen één van de meest belangrijke aspecten om tot een goed resultaat te komen. De doelen die een OSS-gemeenschap moet hebben, zijn: stabiliteit, transparantie en betrouwbaarheid – zowel in de programma’s als in de gemeenschap zelf. Het is van primair belang om de gemeenschap bij elkaar te houden, omdat OSS vooral groeit op een grote en sterke groep gebruikers en ontwikkelaars. Deze doelen komen niet overeen met de doelen die bij de ontwikkeling van Commerciële Software (CS) worden gesteld. Daar is de ontwikkeling over het algemeen veel meer resultaat gericht en wordt er veel minder aandacht besteed aan de meningen en motivaties van de programmeurs. Ze worden immers betaald om het werk uit te voeren zal van tevoren door enkele projectmanagers is bepaald – dit noemt Raymond de kathedraalstijl. Van Gulik denkt dat open source en innovatie niet altijd de beste combinatie vormen. Balans en stabiele groei van het programma is over het algemeen het belangrijkste. Radicale experimenten of nieuwe mogelijkheden passen lang niet altijd in dit plaatje. OSS zijn daarom ook vaak ‘kopieën’ van programma’s die functies vervullen die in CS-varianten ook worden aangeboden. De kracht van OSS komt niet zozeer uit innovatie, maar zit in meer in de stabiliteit van het programma en de transparantie, waardoor het vaak makkelijk is aan te passen en daarom vaak compatible is met veel andere programma’s, drivers, besturingssystemen, etc. Maar Van Gulik zegt net als Williamson dat er niet één systeem (OSS of CS) is, wat in alle geval superieur is ten opzicht van het andere. Het is per programma/product verschillend.
De culturen die binnen de verschillende OSS-gemeenschappen bestaan zijn dan ook heel verschillend, en sluit in het goede geval aan bij behoeften van de technologie in kwestie. Binnen de Apache-gemeenschap is sprake van een zelfregulerende structuur, die gebaseerd is het stemsysteem (zoals in de vorige presentatie naar voren kwam) en vormen van reputatiemechanismen. Duidelijke procedures en regels binnen de gemeenschap vormen volgens Van Gulik een belangrijk element voor succesvolle open source productie. Dit heeft namelijk een kalmerend effect, omdat er niet steeds discussies los barsten over hoe veranderingen moeten worden vormgegeven. Duidelijkheid is een basisbeginsel voor stabiliteit. Kortom, het is belangrijk om in de cultuur die je binnen je OSS-gemeenschap wilt vormen, de volgende punten te integreren: (a) stabiliteit en veiligheid bieden voor gebruikers en ontwikkelaars, (b) duidelijke procedures ontwikkelen, en tot slot natuurlijk (c) op samenwerking aansturen.
Een andere zeer interessante presentatie tijdens deze sessie was die van Arthur Buijs, een projectmanager binnen de Nederlandse afdeling van OpenOffice (http://en.wikipedia.org/wiki/Open_office). De presentatie duurde niet lang, maar een interessant punt kwam naar voren over de mogelijkheden voor bedrijven om open source systemen te integreren in hun bedrijfsvoering. OpenOffice is een OSS-programma dat voornamelijk is gebaseerd op het (CS) StarOffice-pakket dat in 1999 door Sun microsystems werd opgekocht om vervolgens onder een open source-licentie te worden vrijgegeven. Een achterliggende gedachte hierbij was een concurrerend tekstverwerkingsprogramma voor Microsoft Word te ontwikkelen, om hiermee de macht van Microsoft op de desktopmarkt enigszins te verkleinen. De gemeenschap van de ontwikkelaars van OpenOffice is redelijk groot, maar Buijs kaart enkele problemen aan: (a) praktisch alle ontwikkelaars worden betaald door Sun, waardoor de ontwikkelingsprocessen nog veel lijken op die van ‘gesloten’ systemen, (b) de ontwikkelaars die via StarOffice nu aan OpenOffice werken hebben over het algemeen weinig ervaring met de OSS-cultuur, waardoor communicatie onderling niet lekker loopt, en (c) de ontwikkelaars zijn erg gecentreerd rondom talen, een internationale kennisuitwisseling komt dus maar moeizaam op gang.
Sun probeert dus voor OpenOffice een gemeenschap neer te zetten, die als een open source gemeenschap moet werken. Maar in de praktijk blijkt dat het heel moeilijk is om transparantie, procedures (waar Van Gulik zo de nadruk op legde) en goede communicatie te ontwikkelen. Buijs ziet wel ontwikkelingen in deze richting, maar het gaat gewoon heel langzaam. Het is een proces dat nog zeker enkele jaren nodig heeft. Een probleem hierbij is ook dat de programma-architectuur van OpenOffice zo complex is, dat de drempel voor de komst van nieuwe ontwikkelaars heel hoog ligt, hierdoor komt het project maar moeilijk los van het traditionele CS-ontwikkelingsmodel en komen de positieve effecten van open source productie niet goed naar voren. Buijs laat met deze presentatie zien dat het vormen van een gemeenschap heel erg moeilijk is, en dat het aansluiten bij een bestaande gemeenschap waarschijnlijk eenvoudiger is, dan het ontwikkelen van een ‘eigen’ gemeenschap.
Verder waren er nog twee presentatie van twee projectleider van OSS-programma’s. Te beginnen met Olivier Sessink, de projectleider van BleuFish (http://bluefish.openoffice.nl), die ook meteen naar voren brengt dat het bij OSS vooral ‘over mensen’ gaat en niet zozeer over het product. Zorgt voor een goede stabiele en ‘tevreden’ gemeenschap bij je product. Sessink beschouwt zichzelf als een soort ‘coach’, die de ontwikkelaars inspireert, ondersteunt, beloont (met credits en dank – geen geld), maar ook vertrouwt. Je moet mensen ook verantwoordelijk maken voor bepaalde onderdelen, zonder daar zelf de hele tijd met je neus bovenop te zitten. De belangrijkste taak als projectleider is de ontwikkelaars bij elkaar houden. Het is vooral niet de bedoeling dat je de ‘baas’ speelt. Je hakt alleen knopen door als er sprake is van onoplosbare onenigheid binnen de gemeenschap, hierbij is het van belang dat je keuze goed motiveert aan de iedereen.
De tweede projectleider is Ton Roosendaal van het OSS-programma Blender (http://www.blender.org). Het programma was oorspronkelijk ‘gesloten’, maar het werd in 2002 onder een ‘open’-licentie vrijgegeven. Bij onderzoek naar de motivatie die zijn ontwikkelaars hebben om aan het programma te werken, kwamen de volgende dingen naar voren (hier van ‘belangrijk’ naar ‘minder belangrijk’): (a) plezier, (b) ideologie, (c) omwille de gemeenschap, (d) wederkerigheid – teruggeven, (e) reputatie, (f) softwareverbeteringen, en (g) geld. Een opvallende uitkomst. Roosendaal zegt dan ook dat het betalen van ontwikkelaars hen meestal minder effectief maakt, omdat het ineens niet meer leuk is en vrijblijvend. Al moet hier wel gemeld wordt dat veel ontwikkelaars van Blender wel via een andere organisatie worden betaald om aan de software te werken. Een andere bevinding van Roosendaal is dat je beter geen strikte visie kan hebben op de ontwikkeling van het programma. OSS-ontwikkeling kunnen zich het beste vormen via korte termijn planning. Roosendaal bemoeide zich in het begin express bijna niet met de ontwikkelingen van het programma en hij merkte op dat mensen hun eigen ideeën en belangen in de software begonnen te integreren, waardoor hij tot de volgende conclusie kwam: ‘Maybe Blender is a more commerical product now, than at the time it was a commercial product’.
Na deze sessie waren er nog drie hoofdsprekers in de laatste bijeenkomst van de conferentie. Ten eerste werd het woord gegeven aan James Baty, vice-president van Sun Microsystems. Sun is de mogelijkheden van open source binnen de hun bedrijfscultuur en –strategie op grote mate aan het integreren. Baty spreekt een visie uit over wat hij noemt ‘The Participation Age’. Dit tijdperk zal in grote mate gebaseerd zijn op het delen van kennis en samenwerken. Leersystemen zullen globaliseren en het idee van samenwerken zal hier een belangrijke rol spelen. Verder wijst hij op de ontwikkeling van mobiele communicatie, hij omschrijft de mobiele telefoon als de desktop van de toekomst. Ontwikkelingen waarvoor de open source gemeenschappen hun ogen moeten open houden. Open source biedt veel mogelijkheden voor het ontwikkelen en inzetten van talenten op een goede manier. Er is de ‘vrijheid’ om datgene te doen waar je goed in bent en wat je aandacht heeft. Om open source mogelijkheden te kunnen uitbuiten is het van levensbelang de mogelijkheden voor communicatie zo veel mogelijk te verbeteren. Tot slot moeten de bedrijven gaan geloven in de mogelijkheden van participatie in open source ontwikkelingen – Baty hoopt dat zij op dit gebied met Sun het goede voorbeeld geven. Er moet gezamenlijke sterke open standaards worden ontwikkeld waarop verder gebouwd kan worden. Baty geeft tot slot nog een wijze les mee aan het plubliek: ‘Dream the impossible’.
Na Baty werd de show overgenomen door Charles Ruffolo – de koning onder netwerkers. Hij maakte er een echte show van en liep door de hele zaal, haalde mensen uit het publiek en deelde cadeautjes uit – namelijk zijn eigen boek ‘Network your way to success’. Het eerste belangrijke punt dat hij maakt is dat netwerken gaat over mensen. Als je deel wilt uit maken van een gemeenschap, moet je de taal van deze gemeenschap spreken. Hij noemt verder zijn vijf basispunten die belangrijk zijn bij netwerken: (a) vorm je netwerk, (b) ken je netwerk, (c) vorm een band met je netwerk, (d) koester je netwerk, en (e) geef aan je netwerk. Hoewel Ruffolo niet echt een relatie heeft met open source, zijn deze punten die tijdens de gehele conferentie reeds gezegd zijn over OSS-gemeenschappen. Zo kwam regelmatig naar voren dat OSS vooral gaat over de mensen die deel uit maken van de gemeenschap. Verder is naar voren gekomen dat succesvolle participatie alleen mogelijk is wanneer je de taal van de gemeenschap spreekt, en de gevormde procedures volgt. Tot slot gaat OSS ook vooral om het geven, en veel minder over het nemen – al denken mensen vaak in het begin het tegenovergesteld bij het horen van de woorden ‘free’ en ‘open’. Geef aan je netwerk en dan zal je ook ontvangen.
De laatste hoofdspreker van de conferentie is Jimmy Wales. Hij is de man achter de succesvolle wiki-encyclopedie ‘Wikipedia’. Deze kent ook een gemeenschap van ontwikkelaars (wikipedians genoemd) net als de OSS-gemeenschappen. Toen Wales ging kijken naar welk belang de harde kern van de gemeenschap van de Engelse Wikipedia vormde voor de bijdragen kwam hij tot een verrassende ontdekking. Hij verwachtte ongeveer dat 80 procent van de bijdragen aan de encyclopedie het werk zou zijn van de 20 procent fanatiekste wikipedians, maar in de praktijk blijkt dit heel anders uit te vallen. De helft van al het werk wordt gedaan door de top 0.7 procent van de bijdragers en hoogste 2 procent van hen is verantwoordelijk voor 73.4 procent van de bijdragen. In het geval van de Nederlandse Wikipedia zijn er ruim 60.000 artikelen en 491 actieve editors, waarvan er 119 zeer actief zijn. De 52 meest actieve gebruikers van de Nederlandse Wikipedia zijn verantwoordelijk voor 67 procent van het geheel, dat is een gemiddelde van ruim 750 artikelen per wikipedian. Deze getallenvoorbeelden die Wales in zijn presentatie noemt zijn inmiddels al iets verouderd, want zo zijn er nu ruim 78.000 artikelen in de Nederlandse Wikipedia.
Wikipedia wordt dus net als OSS-projecten vooral door een zeer kleine gedreven groep fanatieke mensen ontwikkelt. Van Gulik had in zijn presentatie gezegd dat de meeste OSS-projecten een harde kern kennen van zo’n 30 tot 150 ontwikkelaars. Het totaal aantal gebruikers en medeontwikkelaars ligt vaak wel heel hoog, maar op het gebied van de activiteiten (bijdragen) zijn in open source-achtige gemeenschappen vaak heel erg top zwaar. Of terwijl er bestaat een zeer harde fanatieke kern, waar een veel minder actieve grotere groep omheen hangt. Wales denkt dat reputatie een belangrijke rol speelt binnen de gemeenschap van Wikipedia. Er zijn echter nauwelijks expliciete reputatiemechanismen in werking omdat de harde kern klein is, en men elkaar over het algemeen ‘gewoon’ kent. Veranderingen in de pagina’s worden allemaal gecontroleerd door de gemeenschap, de angst dat anonieme mensen slechte informatie op in Wikipedia zetten is te verwaarlozen, want als het al gebeurd zal het zeer snel gerepareerd worden door iemand van de Wikipedia-gemeenschap. De wikipedians hebben over het algemeen hun eigen specialisme en/of taken waar ze verantwoordelijk voor zijn. Het is niet zo dat hier een duidelijke organisatiestructuur aan ten grondslag heeft gelegen. De verdelingen zijn volgens een natuurlijke evolutionaire selectie tot stand gekomen, en het sluit daarom misschien wel zo goed aan bij wat noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling en beheersing van de site.
De ‘waarde’ (zowel maatschappelijk als uitgedrukt in geld) van Wikipedia is nu al ongekend hoog terwijl het door een relatief klein aantal vrijwilligers in elkaar is gezet. Wales noemt enkele basisprincipes die voor Wikipedia gelden en volgens hem een essentieel onderdeel hebben uitgemaakt van het succes ervan. Om te beginnen is het concept gebaseerd op het idee van ‘vrijheid’. De kennis en informatie die ontwikkeld wordt via Wikipedia is beveiligd met de GNU Free Documentation License waardoor de kennis publiekelijk toegankelijk zal blijven. De software die voor Wikipedia wordt gebruik is open source. Verder is er een neutrale houding ten opzichte van het te voeren beleid. Regels worden afgestemd op wat werkt en zorgt voor een goed resultaat. Er wordt binnen de gemeenschap gestreefd naar consensus – wat over het algemeen haalbaar is. Maar mocht het echt nodig zijn, dan wordt er gestemd, en anders wordt er ten slotte een knoop door gehakt door een autoritair figuur in de gemeenschap – over het algemeen een persoon die een grote reputatie geniet vanwege het werk dat hij/zij heeft verzet voor Wikipedia. De doelen die Wales uitzet voor de gemeenschap zijn simpel: goede verbeteringen van de software en content, en daarnaast een goede atmosfeer binnen en organisatie van de gemeenschap. Maar het belangrijkste is dat binnen de gemeenschap de waarden ‘liefde’ en ‘respect’ hoog in het vaandel staan. Dit is de basis voor het succes, een goede gemeenschap zal met ‘gemak’ een verbluffend resultaat kunnen neer zetten. Versplintering of achterdocht zullen automatisch leiden tot een verstaring van het proces en maken het eigenlijk onmogelijk om verder te komen. De succesvolle ontwikkeling van Wikipedia is dus gebaseerd op die van een goed werkende achterliggende gemeenschap, vergelijkbaar met OSS-projecten. Het is hiermee een heel goed voorbeeld hoe elementen van open source gebruikt kunnen worden voor kennisontwikkeling.
Hiermee kwam de HOSC tot zijn einde. Een zeer uitgebreide conferentie waarin een schatkamer aan kennis werd gedeeld. Het mag duidelijk zijn geworden dat de interesse van bedrijven in open source ontwikkelingen tegenwoordig zeer hoog is. De mogelijkheden en het belang van OSS nu en in de toekomst werd over het algemeen positief ingezien. Wat ook duidelijk werd is dat er niet te licht gedacht mag worden over integratie van open source in je bedrijfsvoering. Het gaat allemaal niet vanzelf. Hierbij is het belangrijk om vooral veel aandacht te schenken aan de sociale processen binnen de gemeenschap van ontwikkelaars. Deze gemeenschappen kwamen naar voren als de motor achter het succes van OSS, maar ook bijvoorbeeld Wikipedia. In de praktijk blijkt het echter niet eenvoudig om een gemeenschap op een goede manier te structuren. Een gemeenschap creëren blijkt vaak nog een moeilijker proces. Maar bij open source gaat het dan ook in eerste instantie vooral om ‘het geven’, en niet om ‘het nemen’ – een filosofie die hopelijk in onze samenleving voet aan de grond krijgt. Tot slot mag het duidelijk zijn dat nog lang niet alles is gezegd en dat een tweede HOSC wellicht nieuw licht op de zaak kan werpen.