Auteur: Rob van Kranenburg
“Don’t you know I’m talking about a revolution that sounds like a whisper.” Tracy Chapman
Veiligheid, transparantie, controle: normen en waarden vertaald naar design.
In alle lagen van bestuurlijke niveau’s van publieke instellingen vinden we disciplinerende maatregelen. De normen en waarden discussie lijkt nu ook te zijn doorgedrongen tot het vormgeven van de openbare ruimte: roken mag bij rookpalen, je fiets zet je tegen een fiets-‘nietje’, je kleding waarschuwt voor brandgevaar. Daarnaast wordt in de openbare ruimte steeds meer gewaarschuwd voor zakkenrollers, ‘mind your step’, etc. Apenkooien is tegenwoordig op lagere scholen verboden, want veel te gevaarlijk. Iedere instelling vertaalt de grotere thema’s, veiligheid, onzekerheid- op haar eigen manier.
Neem het voorbeeld van de vernieuwde Rotterdamse Openbare Bibliotheek waar de de boekenkasten qua hoogte zijn gehalveerd. Dit is gebeurd ten behoeve van de overzichtelijkheid. Personeel kan nu precies zien wat er allemaal tussen de kasten gebeurd. Het idee dat mensen daar boeken zoeken is blijkbaar achterhaald? Dit ligt in de lijn van hoe nu ontworpen wordt. Disciplinerend design: met het design bepaald gedrag afdwingen. Dit doet denken aan Louis Althusser’s theorie van ‘interpellation’ en ‘appellation’. Althusser probeerde te doorgronden waarom mensen gehoorzaam zijn, en zich schikken aan bijvoorbeeld het kapitalisme. Hij onderzoekt daarbij de relatie tussen regering en bevolking. Met het huidige ‘disciplinerings design’ spreekt de staat het volk aan op haar gedrag. De rookpaal of het fietsnietje doen het feilloos: ze spreken niet, maar mensen gehoorzamen er wel degelijk aan.
Interventies anno 2004
Meer zekerheid bieden. De controle versterken. Camera‘s op straat. Camera‘s met gezichtsherkenning software op straat. Hoe is het zo ver kunnen komen? Het is zo ver kunnen komen omdat de westerse democratie als basisuitgangspunt heeft gecreeërd: nultolerantie ten opzichte van risico‘s. De defaultpositie, beste burger, is zekerheid, ja, daar heeft u recht op! In een hoogtechnologische wereld die steeds geconnecteerder is, is dit helaas een verliezende houding. De wereld ontvouwt zich niet meer in een Dickensiaans begin, midden en eind. De wereld resoneert. En dingen resoneren mee. En de mensen resoneren mee. In een dergelijke wereld is zekerheid een sprookje. En wij maar denken dat de ander het sprookje was!
“Een groep bezorgde leerlingen van kunstacademie Sint Joost heeft samen het ‚Pas op team‘ gevormd. Zij spelen in op de toenemende behoefte aan veiligheid in onze samenleving. Door allerlei maatregelen wordt geprobeerd de veiligheid te waarborgen. Het ‚Pas op team‘ vraagt aandacht voor de soms wat overdreven angst voor onveiligheid. Bijvoorbeeld het verbieden van het spel apekooien in gymzalen, omdat dit te gevaarlijk zou zijn. Of het aanbieden van rijbewijzen voor mensen met rollators. Het door witte overalls herkenbare team, voorzien van aanwijsbordjes met de tekst ‚Pas op‘. Zal mensen wijzen op alle mogelijke gevaren die er bestaan. Deze actie zal donderdag middag 5 februari vanaf 13.30 uur plaats vinden in het dorp Oisterwijk. Dit dorp is niet een doelbewuste keuze geweest van het team. Dit hoopt door middel van de media een bredere bekendheid te krijgen met hun actie. Om op deze manier mensen bewust te maken van de soms wat overdreven angst voor onveiligheid.”
Wat er gebeurde was nog veel interessanter en belangrijker dan het project zelf. De ironie werd geheel niet onderkend. Op de markt waar het ‘Pas Op team’ stickers uitdeelde met ‘Pas Op Paraplu’ aan burgers met een paraplu, werden deze dankbaar in ontvangst genomen. Een dochter stootte haar moeder aan en zei: “Dat hadden ze al veel eerder moeten doen”. Was onze interventie een succes? Niet qua opzet. Wel werd duidelijk hoe groot het gat is tussen geloof en geloofwaardigheid. Michel De Certeau schrijft niet voor niets; hoe veel geloof en hoe weinig geloofwaardigheid!
Wat is het resultaat van dit top down plannen en disciplinerings design van de openbare ruimte?
Een bange bevolking. En een bange bevolking innoveert niet. Een bange bevolking staat technologisch stil. Dat is nu problematisch! Want de dominante trends in computing zijn: pervasive computing, ubicomp, ambient intelligence, things that think, disappearing computer, ziet interfaces als de nieuwe processors. De interface verschuift met deze nieuwe ontwikkelingen naar de omgeving. Als mensen de omgeving niet vertrouwen, waarom zouden ze hun data daar dan in distribueren? Dit zou wel eens het einde van Location Based Services kunnen betekenen, het einde van ubicomp, het einde van de digitale revolutie.
Strategieën van en voor creatieve interventies: Waar komen onze meest succesvolle labs vandaan?
De Waag en V2 zijn de meest succesvolle Nederlandse labs van de afgelopen vijftien jaar in de creatieve sector. Het is zonder precedent de korte tijd dat V2 en de Waag hun vragen, hun visie relevant hebben weten te maken voor Surfnet, een academische node. In tien – vijftien jaar zijn ze verplaatst van de oppositie, van de marge, naar de plaats waar ze nu gevraagd wordt door het academische discours, de grote R&D labs en Europees spitsonderzoek. Hoe is dat zo kunnen gaan? Eén van de grootste randvoorwaarden voor dit grote succes is het liberale klimaat in de jaren tachtig dat mede de randvoorwaarden voor het ontwikkelen van een krakerscultuur (V2, Den Bosch) en een hackerscultuur (Digitale Stad, Amsterdam) heeft ondersteund.
Het klimaat lijkt nu drastisch veranderd ten opzichte van de liberale jaren tachtig. Het gedoogbeleid lijkt te versmallen en ideeën als veiligheid en zekerheid worden door de overheid gepropageerd. V2 en Waag Society ontwikkelen zichzelf als zelfstandige kennisomgevingen tegenover universiteiten en corporate R&D labs. Hun voornaamste uitdaging ligt er in niet te willen worden als zij, het universitaire discours dat kwaliteit alleen tekstueel kan denken wordt steeds irrelevanter voor een beleids-, bestuur en ook onderzoeksmatige netwerk werkelijkheid.
Situatie nu: Een onwaarschijnlijk goed uitgebouwd nieuwe media netwerk en geen geïntegreerde vraag.
Er zijn twee belangrijke vragen die geïntegreerd zijn:
a) De creolisering van Nederland. De groepen Turken, Marokkanen, Hollanders, Antillianen groeien naar elkaar toe. Er is geen witte kern meer in afzienbare tijd. We zien een toename van het racisme op het platteland. Het ligt voor de hand dat de steden steeds meer creoliseren. Hoe lang gaat het duren voordat de dorpen zich gaan afvragen wat voor hen nog ‘Nederland’ is? Waarom zouden ze belasting betalen voor die steden die voor hun vreemd zijn geworden? Deze ontwikkelingen zijn koren op de molen van extreem rechts.
b) De trend naar gesloten interfaces. De nieuwe ubicomp digitalisering is een labtechnologie die wil verdwijnen in de omgeving. Resultaat: een welbepaalde functionaliteit wordt de burger aangereikt die niet kan innoveren, programmeren op een te geavanceerd verborgen protocol.
De vraag is nu welke nieuwe creatieve strategieën in dit huidige klimaat kunnen ontstaan, en welke in staat zijn om zo’n geïntegreerde vraag vorm te geven in theorievorming, het formuleren van wat als onderzoek geldt, een beleidswerkelijkheid en een dagdagelijkse ervaren genetwerkte wereld.
Stand van zaken in e-onderwijs:
Prof.dr. Paul Kirschner, onderwijsonderzoeker aan de Open Universiteit, stelt dat ook voor docenten de computer een net zo normaal leselement moet worden als voor de studenten: (in 2003!)
“De lerarenopleidingen hebben het zwaar, ze moeten zich continu aanpassen aan de hervormingen in het onderwijs. Ze zijn zoekende, ze weten nog niet hoe ze ict (informatie- en communicatietechnologie) moeten inzetten. Het is ook niet makkelijk om leraren voor te bereiden op de rol die ICT zal spelen op de scholen waar ze terechtkomen. Over een tijdje is die rol allesbepalend.‘‘
Laten we dit toch eens overlezen:
“De lerarenopleidingen hebben het zwaar, ze moeten zich continu aanpassen aan de hervormingen in het onderwijs. Ze zijn zoekende, ze weten nog niet hoe ze ICT (informatie- en communicatietechnologie) moeten inzetten. Het is ook niet makkelijk om leraren voor te bereiden op de rol die ICT zal spelen op de scholen waar ze terechtkomen. Over een tijdje is die rol allesbepalend.‘‘
Dat zijn nu juist de vaardigheden en de houding die het onderwijs moet voor op zetten: onzekerheid distribueren!
Hoe kan men nu vooruitgang boeken in een debat als ‘experts’ het probleem in problematische termen naar voren schuiven?
Stand van zaken in e-conomie
In het Sleutelgebied Innovatie Platform lezen we bij de Creatieve Industrie:
“Om de meest effectieve stimulerende acties boven tafel te krijgen heeft het Innovatieplatform de bottom-up sleutelgebieden-aanpak gestart. Het Innovatieplatform heeft bedrijven, kennisinstellingen en overheden gevraagd waar zij in uitblinken, welke ambitie zij delen en wat er nodig is om deze sneller en beter te verwezenlijken. Zo is getracht te achterhalen welke acties nodig zijn om de innovatieve kansen die Nederland heeft te benutten. Niet door dat vanuit Den Haag te bedenken, maar door de direct betrokkenen zich daar zelf over uit te laten spreken.”
Uit dit citaat spreekt een onbegrip van wat ‘bottom-up’ betekent. Bottom up, of grassroots, is immers de actie zonder context van bedrijven, instellingen en overheden. Het reflexieve vermogen van een beweging of nieuwe houding ontstaat gaandeweg en kan pas achteraf worden bezien in het licht van het netwerk. Instanties en individuen zelf vragen wat ze interessant vinden is natuurlijk van belang, zoals in elke basale questionnaire. Bovengenoemde opzet gaat echter voorbij aan wat er bottom up gaande is. Ingezet moet worden op de killer app van de Nederlandse Creatieve Industrie.
Wat is de killer app van Nederland?
“Een ‘kennissamenleving’ verdient die naam pas als kennis van mens en kennis van techniek goed met elkaar sporen. Er zullen wel altijd twee culturen blijven bestaan – kunst en cultuur versus technologie en techniek – maar er is slechts één economie.“ Ton Langendorff.
Steden ontwikkelen een eigen beleid op dit terrein. Eindhoven richt zich op Aken en Leuven en heeft de A2 opgegeven. Rotterdam richt op de regio. Twente richt zich op Duitsland. En Amsterdam, wel Amsterdam richt zich op Amsterdam. Waar blijft de vierhoek Rotterdam/Amsterdam/Twente/Eindhoven? Dat is de killer app van Nederlandse E-cultuur.
Geletterdheid en Technologie
Alle dingen verdwijnen, en zeker alle dingen door mensen gemaakt. Buckminster Fuller gebruikte de term Ephemeralisation voor de manier waarop een technologie opgenomen wordt door het alledaagse gebruik. De pen, de telefoon, de cd speler, technologie die er was terwijl we opgroeiden is voor ons gewoonweg een andere laag van connectiviteit. Iedere nieuwe technologie brengt zijn eigen geletterdheid mee, de aard van de technologie bepaalt de geletterdheid.
Technologiën worden functionele geletterdheden.
Ze verdwijnen omdat we ze niet zien als iets dat we moeten leren, ons eigen maken door studie. Ze lijken er altijd al te zijn geweest. De interface is zo intuïtief, geheel natuurlijk.
Iedere nieuwe techniek brengt haar eigen geletterdheid voort. Dit is dan de kern van de zaak: nieuwe technologiën gaan over media als verschijningsvormen, en over medialiteit; dat wat de technologie steeds zichtbaar maakt als nieuwe vormen van connectiviteit (internet, sms, gprs, cctv software, RFID, biosensors).
Een lange termijn visie is onderschrijven dat nieuwe technologiën hun eigen geletterdheden creeëren.
In de eindrapportage van het IBO technologiebeleid “Samenwerken en Stroomlijnen: Opties voor een effectief innovatiebeleid“ (2002) wordt dit als volgt onderschreven:
“In de kenniseconomie wordt economisch succes in steeds grotere mate bepaald door het toepassen en ontwikkelen van (nieuwe) kennis en door het leervermogen van de economische actoren om deze kennis te benutten voor nieuwe economische bedrijvigheid. Het gaat bij kennis dan niet alleen om technische R&D, maar om alle kennis die nodig is voor het omzetten van een idee in een commercieel succesvol product of dienst: de zogenoemde zachte kant van innovatie (nieuwe organisatievormen, innovatieve logistieke concepten, nieuwe management- en marketingconcepten, etc.). (IBO, 2002, p. 12).“
Om op deze wijze gestalte te kunnen geven aan beleid wordt er een concept aangereikt: het dynamisch innovatiesysteem:
“De essentie van deze benadering is dat innovatie wordt gezien als het resultaat van een complex en intensief samenspel tussen eindgebruikers, bedrijven, kennisleveranciers, intermediairs, infrastructurele voorzieningen (zoals octrooibureaus, beschikbaarheid van kapitaal en standaarden & normering) en randvoorwaarden (zoals fiscaal klimaat en ondernemerschap).“
Dit vereist “het actief combineren van kerncompetenties “die verspreid aanwezig zijn bij de verschillende spelers in de directe omgeving van de ondernemer, zoals afnemers, leveranciers, kennisinstellingen (universiteiten en gespecialiseerde onderzoeksinstituten), alsmede gespecialiseerde intermediairs (ingenieursbureaus, consultants e.d.).“
Het uitgangspunt van de brainstorm is het idee van het Virtueel Platform dat dit actief combineren te weinig vorm heeft op dit moment.
Dit wordt gesignaleerd door Pim de Hertog en Jeroen Segers:
“In discussions among innovation scholars and policy-makers alike it is acknowledged that this soft side of innovation does matter. However, this recognition is relatively new and not as widespread as possibly needed. Lundvall for example observed that “….the Green Paper tends to underestimate the soft aspects of innovation, such as the role of human resources, competent users, demand factors, network building and organizational change“ (Lundvall, 2001, p. 287). In discussions on the knowledge economy from the mid nineties onwards the focus has gradually broadened from innovation in manufacturing and ‚hard‘ technical knowledge and R&D to innovation in services and other types of knowledge.“ (SERVICE INNOVATION POLICIES: A COMPARATIVE POLICY STUDY SIID PROJECT, PHASE 4, PIM DEN HERTOG , JEROEN SEGERS, UTRECHT, FEBRUARY 2003 .)
Zij hebben oog voor het actief combineren van de kerncompetenties, het afwegen van de zeer specifieke relatie tussen de harde kant en de zachte kant van innovatie: „In practice it is better to not make this into a black and white discussion and to think of innovations as combinations of technical and non-technical innovation. The difference is where an innovation is located on a the continuum ranging from technical to pure non-technical innovations. Increasingly technologically innovative products are surrounded by a sometimes even innovative service package (that are sometimes much more profitable, see for example the service offered by industrial firms like OCÉ and Stork).“
Ton Langendorff stelt in De kunst van het innoveren: is het combineren van zachte en harde kennis (AWT-Achtergrondstudie nr. 10 20 ondernemers aan het woord):
“Voor ondernemers is de ‚zachte‘ kant van innovatie geen nieuw onderwerp. Zij weten uit ervaring dat technologie alleen niet voldoende is om de concurrentie aan te gaan. Een product kan technisch nog zo perfect zijn, maar als de vormgeving niet deugt, als de prijs te hoog is of als het product eigenlijk nergens toe dient, als het product ongemakkelijk in gebruik is of de levertijd is te lang, of het product kan niet in voldoende varianten in kleur of prijsklasse worden geleverd, of het product is nog te nieuw…, dan koopt de klant het niet. En omgekeerd, als het product gunstig in prijs is, snel geleverd kan worden in allerlei varianten, als het merk en de reclame aanspreken, als de handleiding duidelijk is, als het product makkelijk in gebruik is, maar de kwaliteit laat te wensen over, dan koopt de klant het ook niet. De ‚harde‘ kant van innovatie kan niet zonder de ‚zachte‘ kant en omgekeerd“.
Iedereen weet het….“ Alleen in het overheidsbeleid ligt de nadruk nog sterk op technologie; de subsidies van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) gaan vooral naar technologisch onderzoek, niet naar design of marketing. Het technologiebeleid van EZ zou eigenlijk innovatiebeleid moeten heten.“
Fundamenteel voor E-cultuur als brede beweging die zich in de samenleving als geheel verweefd is een stap naar een manifestatie als E-cultuur in de veranderende rollen die mediërende, opiniërende, erfgoed, museale en informatieverzorgende (bibliotheken) instellingen zullen gaan spelen:
“In the emergent arena of e-culture, it is clear that digital media and media culture raise fundamental questions for many cultural institutions: in terms of what they do, how they do it and with whom and for whom they’re doing it. More fundamentally (if the analysis of the Dutch Council for Culture is to be followed) a third manifestation of e-culture will become visible: cultural organisations will take on new institutional functions and working modes that are prompted by processes of digitalisation. Cultural institutions will have to organise their core functions differently, especially in their connections to other cultural institutions and the outside world. Moreover, in the digital age, the value of many cultural institutions can increasingly be found in their role as mediators between networks that produce culture and impart meaning. They will progressively find themselves contributing their knowledge and content within a cultural arena where also other highly diverse players are operating: film and cross-media producers, media communications agencies, art and technology research institutes, software and game developers, community centres and schools. “
De regie in zo’n omgeving kan alleen tijdelijk, onderhandelend en bemiddelend zijn: “Moreover, in the digital age, the value of many cultural institutions can increasingly be found in their role as mediators between networks that produce culture and impart meaning.”
Maar ze moet wel tijdelijk een visie hebben.
Regie is ook nodig als het gaat om de onderhandelbaarheid van nieuwe technologieën zoals RFID aan te sturen. De Stichting RFID is een pure marketingdressing. Cor Molenaar geeft niet thuis als er gediscussieerd moet worden over de noodzakelijke onderhandelbaarheid van nieuwe technologieën als RFID. Zonder centrale aansturing is het onmogelijk om deze uitrol duurzaam te maken qua systemen, protocollen en privacy regelgeving.
Waar blijft de visie van en op de derde generatie internetgebruiker?
De eerste (code)en tweede (visuele) internetgeneratie dragen hun idee van strategie en tactiek nog over terwijl ze zelf het centrum hebben leeggehaald. Is het daarom dat er geen derde generatie opstaat? De eerste generatie is die van de coders, van de programmeurs. Zij beseften dat ze de randvoorwaarden van een nieuw informatiesysteem mee konden vormgeven. We vinden hen nu terug in de open source beweging. De tweede generatie is visueel, zij organiseerden zich via de Browserdagen in hun analyse dat de visuele editors waarmee je het netwerk inging voor een groot deel je gevoel van agency op dat net bepalen.
De derde generatie – de eerste digikid generatie is verdwenen in de gadgets, in het beheersen van pakketten, in zoals in deze onderstaande analyse van Peter Giesen:
“Pioniers van media en technologie hebben één groot probleem: ze zijn zo gek op media – en de bijbehorende gadgets – dat ze de werkelijkheid uit het oog verliezen. Nieuwe mediagoeroe Vincent Evers beschreef ooit in lyrische termen hoe hij geld had bespaard door op zijn mobiele telefoon producten te vergelijken, terwijl hij aan het shoppen was. Zulke goeroes miskennen de luiheid van de consument, die helemaal geen zin heeft om al die prijzen en specificaties te vergelijken, en zeker niet op het minuscule schermpje van zijn telefoon. De technologie die deze fantastische mogelijkheden bood, heette WAP, en is nu al lang vergeten.
Tweeëneenhalf jaar was ik verslaggever nieuwe media voor de Volkskrant. Die functie was gebaseerd op een taxatiefout mijnerzijds. Ik dacht dat internet heel groot zou worden, en dan zou ik vanzelf meegroeien. Vrijwel iedereen die ik in die periode de revolutie hoorde verkondigen, ging failliet, raakte in de vergetelheid, of ploetert verder in de marge van het medialandschap.
Mijn doop als verslaggever op het gebied van nieuwe media vond plaats in februari 2000, op de MILIA, een beurs voor internet en spelletjes in Cannes. Ik ontmoette er de jonge directeur van een Amsterdams internetbedrijf, die me een beetje meewarig aankeek. Krant. Oude media. Passé! Een paar maanden later was zijn bedrijf failliet. Ik reageerde wat sceptisch op zijn stormachtige enthousiasme. Om mij te overtuigen, wees hij op een bedrijf dat een hele verdieping van het Palais des Festivals had afgehuurd. Ze zaten in energie, maar hadden tijdig ingezien dat olie en gas een hopeloos ouderwetse business was. Nu deden ze in breedband, want internet, dat waren de pijplijnen van de toekomst. ‘Als die jongens erin gaan zitten, dan weet je het wel, die hebben visie, die zetten een strategie uit, terwijl de rest nog zit te slapen’, enthousiasmeerde hij nog iets verder. De naam van het bedrijf: Enron.
Zo ging het tweeëneenhalf jaar door. Ik reisde af naar Hamburg, waar Bertelsmann hard werkte aan TV-on-demand. Een fantastische vinding: voortaan was je niet meer overgeleverd aan de grillen van de netmanager, maar kon je via internet naar tv-programma’s kijken op het moment dat het jou uitkwam, ook al was dat twee weken na uitzending. De directeur van Bertelsmann Broadband was hoofdgast op het Omroepcongres in Hilversum, waar hij de verzamelde omroepbobo’s de toekomst uitlegde. Daarna heb ik nooit meer iets van hem gehoord. De ‘slimme’ videorecorder TiVo, waardoor ‘televisie kijken opnieuw werd uitgevonden’? Leidt een marginaal bestaan in de VS en wil maar niet naar Europa komen. Het Scandinavische Bredband dat de hele Benelux van glasvezel wilde voorzien? Allang gestopt. Interactieve televisie? Een flop. De digitale extra pakketten van Casema en UPC? Niemand wil ze. Video-on-demand? De videotheek op de hoek staat er nog steeds. Nieuws op de mobiele telefoon? Soaps op de mobiele telefoon? Schei alsjeblieft uit, na een kortstondige hype werd er niets meer van vernomen. In december 2000 was ik al ontnuchterd. Ik bezocht een congres in Barcelona over nieuws op de mobiele telefoon. Op het podium zaten een aantal Scandinavische pioniers, als droefgeestige dominees uit een Bergmanfilm. ‘Er is meer belangstelling voor het lezen van tarotkaarten via de gsm dan voor nieuws’, zei Gunnar Stavrun van de Noorse tv-zender TV2. Na een paar jaar begon mijn chef de verhalen die ik inleverde voorzichtig te bekritiseren. Ze waren wel goed, zei hij, maar ze vertelden steeds hetzelfde verhaal. Er was eens een vinding waarvan veel werd verwacht, maar die hopeloos mislukte. Het is leuk om een ballon door te prikken. Het is minder leuk om op de flarden te blijven stampen. De Digitale Revolutie is zowel mislukt als geslaagd. Mislukt zijn de plannen van de praatjesmakers, maar internet en mobiele telefoon zijn niet meer weg te denken. Mijn kinderen zouden liever de televisie dan de computer de deur uit doen. Via msn communiceren ze met hun vrienden, op Cu2 publiceren ze hun hoogstpersoonlijke profiel. Aan mijn activiteiten als mediaverslaggever hield ik één, niet al te opzienbarende, wijsheid over: communicatie scoort beter dan informatie. De praatjesmakers dachten te consument te kunnen bombarderen met steeds meer informatie. Maar de consument lijdt al onder een overvloed aan informatie. Hij heeft helemaal geen nieuwe informatie nodig, laat staan dat hij er voor wil betalen.
Hij heeft wel behoefte aan communicatie met zijn dierbaren. Hij wil geen nieuws op zijn mobiele telefoon, maar een camera, zodat hij zelf kan vastleggen wat in zijn eigen leven nieuwswaardig is. En dat wil hij uiteraard weer delen met anderen. Zo nestelen de nieuwe media zich in ons leven, niet vanwege de hoogwaardige technologie of het praktische nut, maar omdat mensen steeds meer de verslaggever van hun eigen leven worden.”
Als ‘communicatie’ de default is geworden om op te ontwikkelen, dan wordt duidelijk dat er niet aan de randvoorwaarden van die communicatie wordt getornd.
Er is geen centrum meer omdat e-cultuur als e-cultuur te goed is geslaagd. Na amper 12, 13 jaar bevraagt niemand meer de dominante browser, of zoekmachine. Het idee ‘browser’ is tegenwoordig gelijk aan Internet Explorer, en Google is niet een specifiek algoritme, maar gewoon de zoekmachine. Je gaat niet meer alleen online, nee, met Eurekster. Alleen je locale face to face vrienden vertrouw je nog, terwijl de droom was overal ter wereld vrienden te maken.
Er is een netwerk. Er is geen centrum meer. De oppositie dient alleen nog om wat dode tyranniën levend te houden. De oppositie zelf maakt het centrum.Kan het zijn dat ik geen derde generatie zie omdat ze geen centrum kan vinden om zich tegen af te zetten? Hoe kan ze dan leren dat dat er niet meer is!