Door Geert Lovink en Daniël de Zeeuw
(in Dutch, English version coming up soon)
(dit is laatste versie in het Nederlands van de auteurs, geschreven voor een special issue van het Vlaamse blad RektoVerso over individualisering, april 2014. de gedrukte versie, aangepast door de redaktie, is ietwat anders, maar wie zit daar nu over in? /geert)
‘De fluide reeks van vage, halfvoltooide gedaanteverwisselingen, waarvan elk natuurlijk mensengelaat de voortreffelijke uitdrukking is, mondt uit in het masker. Het masker is duidelijk, het drukt iets zeer bepaalds uit, niet meer en niet minder. Het masker is star; dit bepaalde iets verandert niet.’ (Elias Canetti, Massa & Macht)
Het taboe op schijnvormen
Individu en collectief staan per definitie op gespannen voet met elkaar, zo leren ons de moderne denktradities. Het vrijgevochten Westers individu koestert rechten die het tegen de bemoeizucht van de gemeenschap moet beschermen. De gemeenschapszin valt echter niet samen met de belangen van de Staat – deze vormt oorspronkelijk juist een alliantie met het individu, en is middels het sociaal contract gebonden aan de belofte te interveniëren waar het individu dreigt te verdrinken in de welgemeende Goedheid van de gemeenschap. Echter, de Staat moet daar wel toe in staat zijn; ze moet recht en onrecht kunnen scheiden en vervolgens opsporen, identificeren en rectificeren. Hiertoe dient het individu tot rechtspersoon te worden. Om de privileges van het recht te kunnen toekennen aan degenen die het toekomen, dienen individuen geidentificeerd te worden, met voor- en achternaam, en in het bezit van de juiste stempels. Zo ontstaat een administratief apparaat gericht op deze emancipatoire taak. Beambten leggen dossiers aan over iedere burger. Al doende wordt de oorspronkelijke alliantie tussen individu en Staat steeds ondoorgronderlijker. Incipit Kafka. Uiteindelijk, in een ironische wending, wordt de afgebrokkelde welvaarsstaat, bewapend met gekoppelde databestanden, voor het individu zelf tot die vijandige gemeenschapszin waartegen ze oorspronkelijk diende te beschermen. Van de teruggetrokken staat valt weinig meer te verwachten. Het individu, gemuteerd tot sociale media gebruiker, dient zich nogmaals te immuniseren, ditmaal tegen een overijverige maar gekrompen Staat, een ongeziene gast die overal recht wil brengen en haar oneindige goed- en rechtvaardigheid ongevraagd met een ieder deelt.
De bovengenoemde wending leidt tot een permanente schizofrenie in het denken over de verhouding tussen individu en collectief. Noch de traditionele gemeenschapszin noch de moderne natiestaat lijken nog als synthetisch principe te kunnen fungeren. Zijn er nog alternatieven? Twintigste eeuwse politiek-filosofische en avantgardistische kunstprojecten zagen het als hun taak zulke alternatieve principes te construeren maar deze drang wordt vandaag niet langer gevoeld. Het ‘postmodernisme’ was in dat opzicht geen uitzondering. Ze verschilt echter van eerdere pogingen – die de oplossing veelal in humanistische of rationeel-communicatieve hoek zochten – in dat ze juist het onmenselijke, onpersoonlijke en het oorspronkelijk anonieme in de mens als levend wezen benadrukt en als ‘posthumaan’ ethos doorontwikkelt. Mens en machine moeten elkaar beter kennen en intieme vrienden worden. Waar eerdere pogingen het samen-zijn rechtvaardigden middels een identiteit (het mens-zijn, nationaal-zijn of burger-zijn) fundeert postmodernisme het samen-zijn in het afwezig-zijn van een specifieke of universele identiteit. Dit omzeilen van de juridische problematiek van het rechtssubject (dat middels zulke identiteiten controleerbaar werd) maakt een alternatief samen-denken van individualiteit en collectiviteit mogelijk. Zodra de grenzen die het individuele zelf van de leefomgeving en andere individuen scheiden begrepen worden als plastisch, dynamisch en radikaal ‘open’, wordt het mogelijk het individu als tijdelijke gecondenseerd actiepotentieel binnen een sociaal aggregaat te begrijpen, zonder dat afzonderlijke actoren daarmee gelijk gebonden zijn aan van te voren vastgestelde regels. Immers, het postmodernisme leert ons: het proces zelf is het enige dat bestaat.
Het ‘dividu’ neemt steeds andere rollen op zich in de co-productie van het gemeenschappelijke. In plaats van een nihilistische, ascetische vorm van zelfopheffing is er sprake van een esthetische vermenigvuldiging van het immer afwezige zelf, een bodemloze stapeling en ruilhandel van maskers. De wederzijdse anonimiteit die zo ontstaat is dus radicaal publiek. In deze is ze diametraal tegengesteld aan de idee van privacy, zelf slechts een herhaling van het immuniseringsmechanisme dat het individu reeds is. De ethiek van de privacy stuit dus uiteindelijk steeds op dezelfde aporia van het moderne denken over de relatie tussen individu en collectief: het hoogst haalbare is een halfslachtig compromis dat bestemd is om telkens door nieuwe technologische ontwikkelingen ingehaald te worden. De ethiek van de wederzijdse anonimiteit daarentegen breekt met deze logica. Meervoudige namen zijn hier een voorbeeld van. Protestbewegingen zoals recentelijk Anonymous maken hier gebruik van. Maar reeds in de vroege 15e eeuw waren er rebellerende boeren die onder de naam “Armer Konrad” de aristocratische elite angst aanjaagden. En in het begin van de 19e eeuw tekenden de Britse luddieten ieder manifest met de naam “Ned Ludd” of “General Ludd”.
Ook in de conceptuele en performance kunst van de laatste decenia wordt er gebruik gemaakt van zulke personages, ditmaal wezens die alleen in de media leven. Het bekendste voorbeeld hiervan is het paneuropese Luther Blissett project. Als open personage kan Luther Blissett door iedere kunstenaar gebruikt worden. Het bekendste werk van dit personage is een roman genaamd “Q”. Hierin wordt ook het begrip ‘con-dividu’ voorgesteld:
‘Het is nodig om voor eens en altijd van het begrip In-dividu af te komen. Als begrip is ze diep reactionair, anthropocentrisch, en immer geassocieerd met begrippen als originaliteit en copyright. In plaats daarvan zouden we de idee van een Con-dividu moeten omarmen. Dat wil zeggen: een meervoudige singulariteit wiens ontwikkeling nieuwe definities van “verantwoordelijkheid” en “wil” met zich meebrengen waar advocaten en rechters geen raad mee weten’.
Ook in de latere Autonome a.f.r.i.k.a. Gruppe opereren meerdere anonieme kunstenaars onder dezelfde naam. Ook hier wordt deze taktiek als mediatie van individu en collectief gepresenteerd:
‘De meervoudige naam heft de scheiding tussen individu en collectief op. Op magische wijze stelt ze in staat deel te nemen aan de collectieve figuur van een denkbeeldige persoon, waarin de beweging en macht van een onzichtbare massa belichaamd zijn’.
Het is niet moeilijk om deze kleine geschiedenis van de anonimiteit in de kunst verder uit te breiden. Zo gebruikten de Yippies, mail artists, Black Mask, Against the Wall Motherfucker en de Neoisten reeds soortgelijke taktieken. Andere illustere voorgangers van Luther Blisett zijn Coleman Healy, Karen Eliot en Monty Cantsin (een ‘open pop star’ bedacht door Al Ackerman in 1978). Opvolgers van Luther zijn 0100101110101101.ORG, Wu Ming, Bilwet, en Sonja Bruenzels. Natuurlijkerwijs worden hier activisme en kunst steeds onafscheidelijker. Samen richten ze zich vooral op de werking van de mainstream media, door in plaats van morele principes of onhaalbare utopieën, manipulatie met manipulatie te beantwoorden. Zo is ook Subcomandante Marcos van de Zapatista beweging een meervoudige gebruikersnaam: ‘iedereen is Marcos’. Ook het Franse anonieme collectieve Tiqqun en The Invisible Committee exploreren de mogelijkheden van zulke nieuwe vormen van anonieme creatie, en roepen expliciet op tot navolging. In sommige gevallen gaat het hier om een collectieve identiteit waarvan de namen niet per se geheim zijn tot aan pseudoniemen, van Hakim Bey tot Tinkerbell. Het is belangrijk vast te houden dat anonimiteit draait om het spel van de verborgen identiteit op dat specifieke moment, in die context. Anonimiteit is hier bovenal een tijdelijke ervaring, een gammele constructie die werkt zolang ie werkt en zodra het verval inzet zo snel mogelijk weer mag verdwijnen. Dogmatisch vasthouden aan Tijdelijke Gemeenschappelijke Noemers is niet verstandig – het is beter om de namen door te geven.
Laten we een onderscheid te maken tussen de strategie van Luther Blissett en die van de Invisible Committee. De eerste is een imaginaire auteur terwijl de laatste een collectief is dat met één stem spreekt. Hoe belangrijk is visualisering en personificering? Luther Blissett is een masker, maar bij Anonymous is het masker zelf het masker. Wat kunnen we hieruit afleiden? Is het verstandig om zelf aan de slag te gaan en denkbeeldige entiteiten te ontwerpen of is het beter om je bij een groter collectief zelf aan te sluiten? Zijn we toe aan ontsnappingsroute voor het gecodificeerde subject of zijn we meer op zoek naar grotere eenheden? Iedereen kan optreden als Anonymous maar dat betekent nog niet dat alle handelingen binnen die context toegestaan zijn. Woordvoerders die zich het project toeeigenen worden al snel geexcommuniceerd. In die zin zijn deze gemeenschappelijke identiteiten zowel open als gesloten. Open personages zoals Monty Cantsin en Karen Eliot kunnen daarentegen overal en op ieder moment, door een ieder, worden ingezet, ook nog over 20 of 200 jaar.
Anonimiteit als spel
Niemand weet precies waar ze vandaan komen, wie ze dienen, of ze goede of slechte intenties hebben, of het slechts een grap is, een oppositie in leven gehouden door degenen tegen wie ze zich verzetten. Ze dragen maskers, verkleden zich als indianen, beroven postkoetsen en communiceren middels geheime tekens op afvalcontainers: WASTE (een acroniem voor “We Await Silent Trystero Empire”). Het blijft in het midden of deze schaduworganisatie echt bestaat of dat ze niet meer is dan een fantasme, een angstbeeld door de bestaande orde zelf geprojecteerd, altijd parallel, altijd ondergravend, omtrekkend, onbekend, verassend. Trystero: dit is de naam van ondergrondse communicatienetwerk van afvalligen in The Crying of Lot 49, product van het brein van Thomas Pynchon (zelf een mysterieus personage waarover vrijwel niets bekend is).
Toch is hun plotselinge verschijning op het toneel tegelijkertijd ook een geruststelling: er is iets waarvan ze weten dat ze het niet wisten. Zo onderscheidde Donald Rumsfeld op een inmiddels beruchte persconferentie drie kenniscategorieën: zaken waarvan we weten dat we ze weten, waarvan we weten dat we ze niet weten, en waarvan we niet weten dat we ze niet weten. Dat op 11 september twee vliegtuigen het WTC zouden doorboren paste volgens Rumsfeld in de laatste categorie. Ze scheurde het gladde oppervlak van een opkomende ‘nieuwe wereld orde’ open. Tegelijkertijd vormde ze ook de perfecte aanleiding voor de Bush regering om deze nieuw orde verder uit te diepen. Het resultaat van deze doorontwikkeling – voor veel burgers juist een ‘unknown unknown’ – werd pas afgelopen jaar deels aan het licht gebracht door Edward Snowden en anderen.
Onder het motto ‘Total Information Awareness’ vormde 9/11 dus de aanleiding voor ’s werelds grootste data-verzamelcampagne, met als doel de ‘unknown unknown’ op het spoor te komen. De verzameling en analyse van persoonsgegevens door overheden en bedrijven maken nagenoeg onmogelijk wat ooit juist een van de kernwaarden en -beloftes van het internet was: anonimiteit. Westerse burgers zouden het recht hebben zich te beschermen tegen de bemoeizucht van de (potentieel) totalitaire staat en hun eigen communicatie via decentrale netwerken kunnen omleiden. De vroege internetcultuur bood een keur van mogelijkheden aan, van pseudoniemen, kunstmatige identiteiten tot anonieme remailers. Natuurlijk, absolute anonimiteit op bestaat niet… ook toen al niet, in laatste instantie is alles en iedereen te achterhalen. Anonimiteit werd in deze context dan ook niet gezien als een technisch gegeven maar als een sociaal contract dat je sloot met sys admin. Wat tot voor kort, voor Snowden, bestond was een techno-libertaire consensus dat gegevens welliswaar langskwamen en na anonimisatie werden geinterpreteerd, maar niet werden doorgegeven aan autoriteiten, vooral niet door commerciële partijen, maar ook niet door overheidsdiensten. Die relatie is nu aan duigen.
Te kunnen spreken en handelen zonder dat de anderen weten wie of wat je bent of representeert, of middels een pseudoniem een geheel nieuwe persoonlijkheid opbouwen – dit is wat veel mensen oorspronkelijk aansprak in het internet. De commercialisering en militarisering van het web leiden juist tot de aaneenschakeling van online en offline identiteit. De client-server architectuur maakte deze ontwikelling mede mogelijk. Ze wordt nog versterkt door het type kleinburgerlijke gevoeligheid dat het risicovolle en instabiele karakter van anonieme communicatie herkent, en op basis daarvan liever binnen de veilige muren van de Facebook gemeenschap de ‘echte’ persoonlijkheid cultiveert en representeert aan bekenden. Gevangen in een glazen huis, ziet de burger-gebruiker zich klemgezet. Is dit het einde van de online anonimiteit?
Ondanks alles zijn er in uithoeken van het internet toch nog plekken waar anonimiteit als waarde postvat. In de afgelopen jaren organiseerden ‘onbekenden’ zich en richtten hun pijlen op informatievrijheidsbeperkende maatregelen door overheden en bedrijven. De naamlozen noemden zich Anonymous en beheersten tussen 2008 en 2011 – tussen de Wikileaks schandalen door – voor korte periodes de mainstream berichtgeving. Guy Fawkes maskers in zwarte maatpakken werden door verscheidene media en veiligheidsdiensten structureel gerepresenteerd als een afgebakende groep: een verzameling van concrete individuen wiens eliminatie de groep automatisch zou opheffen. In hun misplaatste zelfverzekerdheid reageren beiden met de stompzinnigheid van iemand die de clou van de grap niet vat – het feit dat er helemaal geen groep is, maar slechts tijdelijke aggregaten van samengebundelde krachten die opereren onder dezelfde internet meme. Oftewel, het type ‘con-dividu’ dat eerder middel van verschillende kunstprojecten werd.
Anonymous zelf ontstond toen meerdere gebruikers op het populaire online image board 4chan – waar iedereen standaard de gebruikersnaam ‘anonymous’ krijgt toegewezen – besloten deze identiteit te cultiveren als geuzennaam die door iedereen kon worden gebruikt maar door niemand toegeigend (op straffe van zogeheten ‘doxing’ – het onthullen van iemands identiteit). De zogenaamde ‘leden’ zien Anonymous dus meer als een idee en een praktijk – het manipuleren van de pathologische informatiezin van media, overheden en bedrijven. Iedereen kan zich dus associeren met dit idee, en zo Anonymous worden – hoe meer hoe beter. De ene zwerm aan zogenaamde ‘trolls’ is nog niet verdwenen of de ander steekt zijn kop op. Zo is anonimiteit niet alleen een krampachtig verbergen maar bovenal een spel om de ander uit zijn tent te lokken en via een veelheid aan verschijningen en mogelijkheden te misleiden. Wijs geworden door langdurige blootstelling aan huichelachtige politici en lachwekkend simpele vormen van marketing, geeft Anonymous de veiligheids- en entertainmentindustrie terug wat zij zelf niet kan stoppen te geven: cynisme, opportunisme, angst, en leugens. Iedere overheid/bedrijf krijgt immers de burger/consument die ze verdient.
Darwinistische metaforen zoals natuurlijke selectie en het recht van de sterkste vindt dan ook doorgang in Anonymous kringen. Wie er niet tegen kan beschimpt of beledigd te worden valt vanzelf af – hij of zij is een ‘fag’ (een term die niet noodzakelijk homofoob is, daar homo’s onder de categorie ‘gay fags’ vallen). Deze regel wordt niet alleen op buitenstaanders maar vooral ook op de eigen gemeenschap toegepast. Dit heeft een rituele, reinigende functie met als schijnbaar doel het losweken van het online personage van de gevoeligheden, onzekerheden of arrogantie van het belichaamde zelf. Boos of verongelijkt worden doen alleen diegenen die de anonieme communicatie desondanks op hun ‘ware zelf’ blijven betrekken, in plaats van online agency als een autonoom en collectief wezen te begrijpen.
Valt er iets te leren van 4chan en Anonymous voor de beeldende kunsten? Het is leuk om een Anon video in elkaar te draaien en van een meme generator gebruik te maken, maar nog beter lijkt het om zulke platformen zelf te ontwikkelen. De kunstzinnige subversie zit ‘m niet in het popkulturele gebruik (of misbruik) van internet applicaties maar juist de voorwaarden die men schept voor open personages. Denk aan geautomatiseerde aanmaak van gebruikersprofielen, fictieve klokkenluiders, zoekmachines die ons de weg doen kwijtraken, varianten van Chatroulette, het automatisch aanmaken van miljoenen Facebook profielen, groepsgedrag binnen Second Life, collectieve identiteiten binnen computergames. Er is een wereld te ontdekken na het benarde self-management van Facebook. Het laatste dat moet gebeuren is dat we onze verbeeldingskracht laten afpakken door nog meer NSA onthullingen. Het spel met de identiteit kan de verstarring na Snowdon opheffen. Parallel daaraan kunnen serieuzere zielen echt gaan werken aan alternatieve infrastructuren en protocollen.
In een wereld die maar niet ophoudt Rechtvaardig en Goed te zijn, blijft de behoefte aan artistieke en activistische experimenten met zulke collectieve vormen van anonimiteit bestaan. Als zodanig ontsluit ze alternatieve mogelijkheden (inherent aan de menigvuldigheid aan beelden en peudo-identiteiten in de media geobsedeerde spektakelmaatschappij) die in pure vorm een enorme en gevaarlijke energie zouden vrijgeven, als ze niet door primitievere krachten ingekaderd werden: ‘De vraag is hoe we anonimiteit voor kunnen stellen, niet als een haalbare categorische toestand, maar als een manier om een energie van metamorfose te herstellen, het verlangen iemand anders te zijn’ (A. Broeckmann (ed.), Opaque Presence).
Deze krachten zijn dan ook het primaire doelwit voor zulke experimenten. Bewust van hun creatieve paranoia, dat ieder individu-dat-niets-te-verbergen-heeft wil beschermen tegen het terroristische individu (dat ieder onverborgen individu telkens zelf potentieel toch is en daarom alsnog in de gaten gehouden moeten worden) vlucht men naar voren in de anonimiteit, een politiek van de verdwijntruc, een sprong in het onbekende onbekende. Paranoia wordt hier een zwaktebod, voor altijd ondermijnd door het bestaan van ‘unknown unknowns’ en zodoende bestemd om onder het gewicht van haar eigen energieslurpende dataparken te bezwijken. De aangewezen taktiek om dit process te versnellen bestaat er niet in om de bestaande machten te ontmaskeren, maar om onszelf te maskeren, en dit niet volgens de wet van subtractie maar die van multiplicatie. Want hoe minder men ís, hoe meer men kán zijn. En hoe meer men iedereen kán zijn, hoe meer men niemand ís. Dat is het collectieve spel van verschijnen en verdwijnen. Wij zijn hier (niet meer): zichtbaar maar klaar om weer op te lossen in de massa. Klaar voor een episch spelletje Balletje-balletje?