Op 15 december 2016 presenteerde Miriam Rasch haar column over de toekomst van de kunstkritiek bij de uitreiking van de Geert Bekaertprijs. Over activisme in de kunst, opdrogende fondsen, politiek verzet, en de kracht van de anonimiteit. De column is hier na te luisteren en te lezen (hieronder).
Meer informatie en audio is op de site van ArchiNed te vinden.
De Geert Bekaertprijs werd door Architectuurcriticus Mark Minkjan gewonnen voor zijn artikel over de invloed van geperfectioneerde digitale presentaties van bouwprojecten en de vaak teleurstellende werkelijkheid die hierna volgt.
—
Archined is twintig jaar! Wat een feestelijk moment. Marina van den Bergen heeft me gevraagd om twintig jaar in de toekomst van de kunstkritiek te kijken. Nu gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat ik vrij pessimistisch ben over de toekomst. In 2036 – zijn we er dan nog? Is er nog zoiets als kunstkritiek? Zijn we niet allemaal vergaan in een zondvloed of juist op de vlucht voor aanhoudende droogte die drinkwater tot een schaars goed maakt dat oorlog en geweld uitlokt? Of als dat niet zo uitpakt en we door het oog van de naald kruipen, dan is dat misschien wel om aan te belanden in de volgende dystopie: in de gaten gehouden door een surveillancesysteem dat al onze bewegingen en zelfs onze gedachten in real-time opslaat – op werk, op straat, in de slaapkamer. Wat is kunstkritiek dan nog? Die is dan ongetwijfeld volledig gepopulariseerd en geautomatiseerd, met andere woorden: niets meer of minder dan een opiniepeiling. Zeg maar een soort NS publieksprijs.
Nee wacht, dit is een feestelijk moment. En ik ben deep down een onverbeterlijke optimist. Hier achter mij ziet uit een verzameling uit mijn fotomapje ‘gekkigheid’ – wat dat met de toekomst van de kritiek te maken heeft mag u zelf bedenken, maar hopelijk zorgt dit toch voor een vrolijke noot. En ondertussen wil ik de vraag onderzoeken hoe we in dat zwarte toekomstbeeld de sterren kunnen laten stralen, en de kritiek kunnen denken voorbij de gesurveilleerde opiniepeiling. Hier is mijn stelling: de kritiek gaat anoniem. Na jaren, decennia, werken aan ‘personal branding’ en een band opbouwen met je lezer, wordt het tijd om die naam door te strepen en ondergronds te gaan. Anonimiteit wordt het sterkste kritische wapen in tijden, niet omdat we dat willen maar omdat we wel zullen moeten.
Laten we het stap voor stap aanpakken. Vooral de komende jaren zullen zwart zijn – je hoeft maar even op Twitter te kijken of naar het NOS Journaal, trouwens, om dat te begrijpen. Iedereen is tegenwoordig boos, iedereen heeft een mening en iedereen doet aan politiek. Dat is wel iets anders dan dat iedereen ook kritisch zou zijn. Niet voor niets is ‘post-truth’ tot woord van het jaar verkozen door de Oxford Dictionary. Kunstkritiek gaat echter niet zozeer om waarheid of om feiten, maar vereist wel argumentatie en empathisch vermogen – twee eenheden die in 2016 keer op keer als stinkende drollen door de plee worden gespoeld, ten faveure van drogredenen of gewoon géén redenen en een fixatie op de eigen onderbuik (waar die drollen uit komen). Dat is geen nieuws. Wat het nieuws brengt? Volgend jaar rond deze tijd zullen de boze mensen het waarschijnlijk voor het zeggen hebben, niet alleen in de VS – nog steeds ons aller voorland – maar ook in Frankrijk, Duitsland, Engeland en natuurlijk hier in ons eigen land.
Wat doet de criticus in zo’n geval? Van zich laten horen natuurlijk, niet alleen met een mening, maar vooral in een bepaalde vorm: vóór argumentatie, vóór empathisch vermogen. Misschien doet ze dat aarzelend. Of schijnbaar aarzelend, of hopelijk aarzelend, omdat argumentatie en empathie tijd vragen. De kunstcriticus is niet in de eerste plaats een politiek commentator of iets dergelijks. Ze bedrijft een kritiek van de kunsten. De vraag is dan ook wat er van de kunst zal komen. Kunnen we daar al iets over zeggen? Nee, daar waag ik me niet aan. Maar in Trumpiaanse of Wildersiaanse tijden, waarin hoger, duurder, en meer goud altijd beter is, waarin het nationale en eigene en grootse gevierd dient te worden, zal de kunst – vernieuwende, experimentele, kritische kunst – ongetwijfeld nog meer het onderspit delven.
In een interessante aflevering van Tegenlicht ging het onlangs over kunst als activisme, tot nauwelijks nog als kunst te herkennen politiek-geëngageerde interventies aan toe. Daaruit bleek dat het de kunstenaar niet echt interesseert of wat ze doet kunst is (behalve waarschijnlijk als het gaat om het aanboren van de fondsen voor de uitvoering van zo’n project). Ze reizen de wereld rond op zoek naar hoe zij betekenis kunnen toevoegen aan die wereld (en ik kon het niet helpen dat ik steeds maar dacht aan de gigantische voetafdruk die deze kunst heeft, terwijl ze niet zelden probeert om juist de problemen met klimaat en globalisering zichtbaar te maken). Hoe zulke activistische kunst zich ontwikkelen als de noodzaak tot activisme juist dicht bij huis steeds nijpender wordt? Als het niet meer vanzelfsprekend is om van hot naar her te vliegen, rondom de opwarmende planeet? Als alle fondsen helemaal zijn opgedroogd en er geen geld meer is maar alleen tijd, je vrije tijd voor je hobby ‘kunst’, na gedane arbeid? Gaat de kunst dan helemaal op in activisme, politiek, verzet?
Ik zie hier een interessante mogelijkheid om Wilders’ toe-eigening (of op z’n Engels appropriation) van ‘verzet’ als artistiek project te onderzoeken – dit idee mag u hebben, gratis en voor niets. Het doet me denken aan de actie van de zoon van Vivienne Westwood en Malcolm McLaren, die onlangs 6 miljoen euro aan punk memorabilia verbrandde, uit protest tegen de kapitalistische appropritation van de punk. Is die actie ook kunst? Maken de poppen van David Cameron en Boris Johnson die ook in vlammen opgingen het tot een activistische daad? Of is dit eigenlijk een nieuwe vorm van kunstkritiek? De belangrijkste vraag om hier te stellen is of dit eind 2017 nog mogelijk zal zijn. En in 2036? Of zullen de ‘critici’ nog voor het eerste vlammetje aangaat al in de laadbak van een ME-bus zijn gegooid? Zoals de kunstenaar-activisten die protesteerden tegen Zwarte Piet dat overkwam? Dat het zo’n vaart niet zal lopen durf ik in elk geval niet te beweren.
Ik ben nog niet heel veel verder gekomen met dit toekomstverhaal, een jaar nog maar. Maar een betekenisvol jaar. Want de trend wordt ingezet richting de ondergrond. Anonimiteit wordt net als drinkwater een schaars goed, en even hard te verdedigen. Of misschien moet ik zeggen: iets om opnieuw toe te eigenen. Nu zult u misschien denken dat ik zeg dat we allemaal trollen moeten worden. Was anonimiteit niet juist het grote probleem van internet? Al die vuilbekkende bezorgde burgers die anoniem kunnen schelden op wie ze maar willen: daar gaat de wereld aan kapot! Maar zo is het allang niet meer. Er zijn heus nog een paar ‘eieren’ met gebruikersnaam joepie123 op Twitter, maar het verbijsterende is eerder dat alle scrupules zijn verdwenen. Mensen spuien hun doodverwensingen en verkrachtingsfantasieën gewoon onder hun eigen naam, met een vrolijke familievakantiefoto ernaast op Facebook. Racisme vleit zich openlijk neer op het pluche, zoals dat heet. Wie heeft in zo’n geval nog anonimiteit nodig? Precies, de mensen die aan de ontvangende kant zitten: zij die dood dan wel verkracht worden gewenst. En dat zijn niet in de laatste plaats mensen die houden van argumentatie en empathisch vermogen.
Was het niet feestelijk vandaag? Nog even geduld. Anonimiteit kan namelijk heel feestelijk zijn. Dat boze mensen niet meer echt geven om anonimiteit, betekent ook dat wij critici die weer kunnen gebruiken. Zeg dat we nu zo halverwege de tijdreis zijn, in 2026. Ten lange leste hebben we onze egoboostende sociale media-profielen van ons af gelegd. Niemand weet nog wie we zijn, online of in de supermarkt. We gaan misschien wel voort onder de naam joepie123. Als profielfoto hebben we geen ei, we zijn immers nog steeds van de ‘creative class’, maar een veer, een worm, een kip of een graankorrel. Er verschijnen kritieken op het ondergrondse web, en op gekopieerde A4’tjes die op zekere plekken op te pikken zijn. Tussen de gezondheidsfolders in het gemeentekantoor of op de wc’s van onderwijsinstellingen.
Het moeilijkste wordt het opgeven van onze eer. Kan dan niet iedereen aan de haal gaan met mijn briljante ideeën en analyses en daar zelf de eer voor opstrijken? Ja, dat kan. Maar iedereen zal dan inmiddels weten dat ‘met de eer opstrijken’ een kenmerk is van de foute kant, van het goud en het pluche. Zodra je met een eer opstrijkt, diskwalificeer je jezelf. Het vraagt een radicaal andere vorm van waardering, en daar hebben we gelukkig nog twintig jaar voor. Een waardering die niet terugslaat op je ‘personal brand’ maar op het werk. Ook met een anonieme criticus kun je een band opbouwen, en ook als anonieme criticus kun je persoonlijk zijn. Er zijn wel wat voorbeelden. Het schrijverscollectief Ippolita bijvoorbeeld, of de immer kritische, persoonlijke, anonieme Lezeres des Vaderlands. Ook die laatste wordt aangezien voor een collectief (al spreekt ze met één stem). Wellicht betekent anonimiteit wel een collectieve samenwerking, maar het hoeft niet (het maakt het verzet wel weerbaarder, om het Wildersiaans te zeggen).
Het punt waarop ik in 2036 ben aangekomen is dit: als er iets briljants verschijnt weet niemand uit welke geest het komt. Dat betekent ook – houd maar even de adem in – als ú iets briljants schrijft, weet niemand dat het uit úw geest komt. Doodeng, niet? Bovendien, wie betaalt de rekeningen als niemand weet dat ik recht heb op het geld en de eer en de royalties?! Ach, laten we elkaar niet voor de gek houden en beweren dat dat niet nu al een probleem is. Maar dat is nu met recht een probleem dat door technologie kan worden opgelost.
En is het niet ook wel spannend, deze speculatieve droom? Want wat zou er gebeuren als niemand wist dat u het was? Dostojevski stelde de vraag: als God niet bestaat, is dan niet alles geoorloofd? Maar probeer het eens anders: als de God-ik niet bestaat, wat is er dan mogelijk?
Dank u wel.