Dit artikel van de hand van Miriam van Ommeren verscheen eerder in Wie bepaalt de waarde(n)?, een publicatie (dd. november 2018) van Kunsten 92 over de waardering van cultuur vanuit verschillende invalshoeken. Kunsten 92 is de bovensectorale belangenvereniging voor kunst, cultuur en erfgoed in Nederland.
—
De traditionele kunstcriticus wordt in zijn bestaan bedreigd door bloggers, vloggers, Instagrammers en influencers. Die bespreken, beoordelen en promoten kunst met de snelheid en nonchalance van een tweet. Musea spelen er handig op in en proberen zo millennials te bereiken. Pessimisten zien een naderend einde van de gefundeerde duiding door gekwalificeerde autoriteiten, maar anderen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en omarmen de nieuwe manieren om het publiek warm te maken voor kunst.
Door Miriam van Ommeren
Het was een project zonder weerga: de elfdelige reeks Kunstkritiek in Nederland 1885-2015. Een boekenplank vol waar negen jaar onderzoek aan voorafging. De reeks omvat een selectie van enkele honderden teksten van toonaangevende Nederlandse kunstcritici, per thema ingeleid door één van de dertien samenstellers, waarbij ingegaan wordt op de rol die kunstkritiek speelt en heeft gespeeld in de beeldvorming van moderne en hedendaagse kunst. De voltooiing van de reeks werd in september 2017 gevierd met een symposium in het Rijksmuseum, onder de titel De veranderende taal van kunstkritiek: verleden, heden en toekomst.
Tijdens het symposium luidde Peter de Ruiter de noodklok over de staat van de kunstkritiek. De universitair docent Moderne en hedendaagse kunst aan de Universiteit Groningen en drijvende kracht achter de serie ziet het teruglopen van zowel het aantal geschreven kunstrecensies als de gemiddelde lengte ervan als een probleem. Aan Trouw verduidelijkte hij die dag dat het volgens hem de taak van kwaliteitsbladen was “om lezers duiding te bieden, hen te vertellen welke kunst er echt toe doet en kunstverschijnselen te ontwaren. Zij moeten het artistieke debat gaande houden. Nu kunstkritiek aan gezag heeft ingeboet, gaat een deel van de serieuze aandacht voor onze cultuur verloren.”
Altijd wel een crisis
“Volgens mij is er vanaf het begin van de ‘volwassen’ Nederlandse kunstkritiek op gezette tijden altijd wel een crisis geweest”, zegt kunstcriticus Joke de Wolf (de Groene Amsterdammer, Trouw). “Het land is klein, de ruimte beperkt en de belangstelling -zeker in vergelijking met buurlanden- gering.” De Wolf is minder pessimistisch gestemd dan De Ruiter over de serieuze aandacht voor cultuur, maar geeft toe dat er reden is tot lichte zorg. “Met de toenemende druk om hoge bezoekersaantallen te realiseren, de gehaaide pr-machines van musea en presentatie-instellingen en het bij kranten en tijdschriften heersende waanbeeld dat lezers niet van lezen houden, ligt het kopiëren van – vaak belabberde – persberichten en napraterij van conservatoren op de loer. Ik denk dat goede kunstcritici kunnen laten zien dat kunst over alle aspecten van ons bestaan kan gaan, en dat het meer is dan een leuk uitje waarvoor op de laatste pagina’s van de krant wordt geadverteerd.”
Volgens Jonneke Jobse, voormalig VU-hoofddocent en redacteur van Kunstkritiek in Nederland 1885-2015, ligt het voor de hand dat kunstcritici ook van het web gebruik zijn gaan maken, en de populariteit van niet-traditionele platforms hoeft wat haar betreft geen bedreiging te vormen voor het voortbestaan van goed geïnformeerde en beargumenteerde kunstkritiek. “Onze reeks laat zien dat er in de loop der tijd allerlei verschuivingen hebben plaatsgevonden in de aard van kunstkritiek, vaak gestimuleerd door ontwikkelingen in de kunst, de kunstwereld, de journalistiek of andere maatschappelijke factoren. Het blog-format, evenals een van goed commentaar voorziene vlog, kan zich ook lenen voor serieuze, diepgravende kunstkritiek en zo een waardevolle aanvulling zijn op de traditionele papieren media.” Voor de generatie van niet-geschoolde bloggers, vloggers en Instagrammers ziet zij vooral een enthousiasmerende rol weggelegd. “Maar ik hoop dat de volgers en lezers daarvan toch ook nog andere informatie tot zich nemen.”
In het kamp van die nieuwe generatie critici is geen sprake van een crisis. Het in oktober 2010 gelanceerde foto- en videoplatform Instagram, sinds 2012 in handen van Facebook, is een onverwachte bondgenoot geworden van de kunstcriticus nieuwe stijl. Het hoeft niemand te verbazen dat juist een social mediakanaal dat gefocust is op beeld een populaire tool is voor musea, galeries, kunstbeurzen en zo’n beetje elke andere (culturele) partij die visuele kunst uitdraagt naar het publiek. Maar de mogelijk meest interessante accounts zijn die van individuele kunstenaars èn sommige kunstcritici. Deze laatsten gebruiken het platform als een visueel verlengstuk van (hun doorgaans geschreven werk), experimenteren met vorm en inhoud en bereiken vaak een breed en deels nieuw publiek.
Instagram-criticus
De Amerikaanse kunstcriticus Jerry Saltz, zelfverklaard ‘mislukt kunstenaar’, voormalig vrachtwagenchauffeur en winnaar van de Pullitzer Prize for Criticism 2018, is een goed voorbeeld van zo’n ‘Instagram-criticus’. Saltz was aanvankelijk zeer actief op Facebook. Hier probeerde hij, door continu de dialoog aan te gaan met zijn ‘vrienden’ en hen dagelijks vragen te stellen, het werk van de kunstcriticus de demystificeren voor zijn publiek. Toen hij in 2015 van het notoir preutse platform werd verwijderd na het plaatsen van één ‘gewaagde’ foto teveel, zette hij zijn praktijk verder op Instagram. Saltz gebruikte het aanvankelijk alleen om kunstenaars te ontdekken, maar inmiddels is Instagram een serieus verlengstuk geworden van Saltz’ schrijvende praktijk als criticus. Hij gebruikt het om zijn volgers vragen te stellen over kunst en kunstkritiek, begroet hen elke ochtend met een afbeelding van een bekend of onbekend kunstwerk en poneert prikkelende stellingen, geschreven op grote vellen papier.
De Nederlandse criticus Hans den Hartog Jager is ook een fervent Instagram-gebruiker, en beschouwt het wel degelijk als een verlengstuk van zijn werk als criticus. “Ik ben ermee begonnen vanuit het idee dat ik als criticus onder andere een ‘bemiddelaar’ ben: ik hou mijn lezers en volgers, mensen die in mijn ideeën en blik geïnteresseerd zijn, op de hoogte van de tentoonstellingen die ik allemaal zie – en wat er dus allemaal speelt. Dat doe ik in de eerste plaats via mijn stukken voor NRC Handelsblad, maar omdat ik veel meer zie dan ik kan beschrijven en recenseren, is Instagram een mooie toevoeging. Hopelijk brengen mijn foto’s ze op ideeën en krijgen ze zin om zelf te gaan kijken.”
Saltz maakt er volgens Den Hartog Jager echt een ‘persoonlijkheidsdingetje’ van. “Heel verleidelijk is dat, heerlijk voor zijn ego ook ongetwijfeld. Ik heb zelf ook wel eens overwogen om op Instagram persoonlijker en provocerender te worden, maar ik besefte ook direct dat dat niets voor mij is.” Voor Den Hartog Jager is het overduidelijk dat een dergelijk platform de ‘traditionele’ kritiek niet vervangt; daarvoor is het te snel, te snappy en uiteindelijk toch te oppervlakkig. “Dat vind ik ook geen probleem; mensen weten heel goed het verschil tussen een beschouwing en een Instagram-post, en op deze manier vullen ze elkaar mooi aan.”
Kennis is geen ballast
Beeldend kunstenaar Niek Hendrix is het brein achter de website lost-painters.nl. Hij beschouwt zichzelf niet als kunstcriticus en publiceert vaak een grote verzameling foto’s van de vele tentoonstellingen en examenpresentaties die hij bezoekt, met toelichting. Daar trekt grote aantallen bezoekers mee.
Hendrix vermoedt dat de meer traditionele vormen van kunstkritiek een veel kleiner publiek bereiken dan critici zelf denken. “Gevestigde media worden gezien als instituten, ze hebben een zekere autoriteit. Of doen in elk geval hun best die autoriteit uit te stralen. Maar ik plaats echt mijn vraagtekens bij de relevantie van die traditionele vormen. Sociale media moeten het hebben van persoonlijkheden en de impact ervan loopt daarmee parallel. Een criticus als Jerry Saltz heeft, naast zijn werk voor gevestigde tijdschriften als Frieze, Art in America en New York Magazine, sociale media volledig omarmd en heeft met die combinatie veel meer discursieve impact. Ik wil niet beweren dat het ene het aflegt tegen het andere, maar we moeten de impact van al die nieuwe media op het discours zeker niet onderschatten.”
Hoewel De Wolf ook niet per se negatief staat tegenover een nieuwe generatie recensenten, en zelf met plezier enkele Twitter- en Instagramaccounts volgt, stoort zij zich wel aan het feit dat redacties vaker kiezen voor mensen die er trots op lijken te zijn geen enkele kunsthistorische achtergrond te hebben. “Alsof die kennis een ballast zou zijn; onzin natuurlijk. De verantwoordelijkheid voor goed geïnformeerde kunstkritiek ligt wat mij betreft dan ook vooral bij de redacties van kranten en tijdschriften; deze moeten durven kíezen voor grondige kunstkritiek in plaats van pr-praatjes en advertenties.” Jobse sluit zich hierbij aan: “Wij hebben op het symposium de redacties van dag- en weekbladen opgeroepen hun critici meer ruimte te geven voor het schrijven van goed geïnformeerde en beargumenteerde stukken, waarin zij de besproken kunst duiden en van context voorzien, en het publiek vertellen waarom die kunst er echt toe doet, of niet.” Wat haar betreft zou men zich hierbij niet alleen moeten laten leiden door het tentoonstellingsbeleid van de grote musea.
Lokroep van de marketing
Wat het tentoonstellingsbeleid van die grote musea betreft, valt op dat ook zij steeds vaker zwichten voor de lokroep van de marketing, en niet vies zijn van een hippe endorsement of een samenwerking met bekende Nederlanders. De recente High Society-tentoonstelling van het Rijksmuseum (maart-juni 2018) was een goed voorbeeld van zo’n uitgesproken ‘marketingtentoonstelling’, met een campagne waarin Jort Kelder als een hedendaagse Gert-Jan Dröge de ‘personages’ becommentarieerde. “Leuk bedacht,” vindt De Wolf, “maar kunsthistorisch was het echt flinterdun. Een verzameling grote portretten uit de afgelopen vier eeuwen, en dat was het wel zo’n beetje.”
Wat haar betreft kan het geen kwaad als musea eens een paar influencers uitnodigen, als nieuwe bezoekers daardoor eens een keer in het museum komen. “Mensen die zich er verder niet thuis voelen en liever iets anders doen, kunnen ook weer weg,” relativeert ze. “Maar misschien moeten musea daarnaast ook eens kritisch naar hun persberichten en tekstbordjes kijken, en zich voor de verandering eens richten op kunstenaars die niet alleen ‘zoeken naar betekenissen’ maar ook gewoon een kunstwerk maken. Ik geloof dat als je dat mysterieuze en hermetische wegneemt er al veel meer mensen een museum in durven. Daar heb je echt niet altijd een vlogger voor nodig.”
Jobse kijkt ook met gemengde gevoelens naar de trend van marketingtentoonstellingen. “Ik begrijp dat musea vanuit publiciteitsoverwegingen graag gebruik maken van bekende namen om mensen naar het museum te lokken. Maar ik vraag mij wel eens af of degenen die zich daardoor aangesproken voelen wel met de juiste motieven zo’n tentoonstelling bezoeken. Zijn ze werkelijk geïnteresseerd in de getoonde kunst of doen ze het om erbij te horen?” Een goede, inhoudelijke begeleiding van het publiek na binnenkomst is wat haar betreft onontbeerlijk. “En dan niet ook nog eens audiotours waarop BN’ers vertellen waarom ze iets mooi vinden, maar ècht goede informatie die helpt bij het kijken en context verschaft.”
Jammeren in een hoekje
Over de toekomst van de Nederlandse kunstkritiek is De Wolf voorzichtig positief: “Juist omdat de kranten ‘duiding’ steeds belangrijker vinden, er steeds meer mensen naar musea gaan en zo af en toe ook wel begrepen wordt op (hoofd)redacties dat kunst niet alleen maar luchtige vulling hoeft te zijn, denk ik niet dat het snel helemaal verdwijnt. En daarbij zijn kunsthistorische kennis, het vermogen tot associëren en het blootleggen van betekenissen waardevolle skills waarvan zowel kranten en tijdschriften als hun lezers de waarde van inzien.”
Den Hartog Jager vindt het blijven klagen over populaire kunstbloggers en Instagram-accounts flauw. “Zij springen simpelweg in het ‘gat’ tussen de serieuze kritiek en het grote publiek dat daar al een tijdje lag te wachten.” Wat hem betreft is aan schrijvers en critici de taak ook in de toekomst zoveel mogelijk belangstelling te wekken voor de inhoud, en daarnaast mee te bewegen met de ontwikkelingen. “Ik heb liever aandacht voor de kunst op verschillende vlakken dan dat ‘serieuze’ critici in een hoekje te gaan zitten jammeren dat vroeger alles beter was.”
Voor Hendrix is de toekomst van kunstkritiek voorspelbaar. “Kunstkritiek is en blijft er wel, zolang er kunst is. Of traditionele media als kranten en magazines zullen blijven bestaan hangt zoals we weten van veel verschillende factoren af, maar zolang ze bestaan zal kunstkritiek daar ook nog een plek in vinden. Ik denk wel dat er in de toekomst ook bij de institutionele kritiek een nog grotere verschuiving zal plaatsvinden naar het ‘wie’ van de criticus; de macht van de persoonlijkheid zal alleen maar groter worden, en vertrouwen in het instituut an sich zal alleen maar verder afnemen.” Los daarvan denkt hij dat de impact van critici, traditioneel of niet, behoorlijk overschat wordt. “Natuurlijk is het belangrijk, maar in the grander scheme of things, ook in de kunsten, doet het niet zo veel. Er zijn al genoeg mensen met een mening.”
Miriam van Ommeren is kunsthistoricus en momenteel werkzaam als freelance schrijver, redacteur en incidenteel fondsenwerver voor verschillende partijen binnen (en soms buiten) de culturele sector.