Ravage: In Dark Fiber heb je kritiek op de anarcho-kapitalistische techno hippies die door hun (naïeve) geloof in de vrije markt het internet hebben verkwanseld aan het kapitaal. Door zich vooral te richten tegen inmenging van de staat op de ‘vrijplaats’ of publieke ruimte die internet in hun ogen is, hebben ze niet gezien – of zien ze nog steeds niet – dat de markt nu het Net heeft overgenomen en omgevormd tot een grote shopping mall. Maar, in hoeverre was dit te vermijden geweest? Het kapitaal heeft immers in haar oneindige expansie behoefte steeds nieuwe gebieden nodig om te exploiteren. Vroeger of later was het Net toch wel aan de beurt gekomen. Of niet?
GL: Dat is inderdaad de heersende, cynische zicht die ook door verlichte marxisten wordt aangehangen die zelf niet direct bij enige strijd zijn betrokken. Het is een gemakkelijke leunstoel analyse die jammergenoeg door een verkeerde lezing van Michel Foucault nog verder wordt aangewakkerd. Natuurlijk zijn er geen machtsvrije ruimtes. Het gaat er juist om de impliciete en verborgen machtsverhoudingen in het alledaagse leven aangewezen. En het Internet met al zijn software en standaards maakt daar onderdeel vanuit. Toch is het juist geweest van het Internet te zeggen dat het omstreeks de midden jaren negentig een ‘tijdelijke autonome zone’ (Hakim Bey) is geweest. Bepaalde mogelijksruimtes openen zich en moeten weer worden opgegeven. Toch is er een grote groep die het Internet niet zo 1,2,3 opgeeft aan de belangen van nationale overheden en de grote bedrijven. Het Net is geen grote shopping mall—althans nog niet. De dotcom crash en de economische recessie heeft daar een stokje voor gestoken. Ook is de technische infrastructuur is daar nog niet klaar voor. De strijd om het Internet is nog in volle gang. Denk maar aan peer-to-peer netwerken, vrije software en de vraag hoe de domain names beheerd moeten worden. Veel van de techno hippies hebben trouwens hun mening aangepast. Ik heb het debat met hen altijd als een strategische gezien. Zij zijn enge bondgenoten met wie ik van mening verschil.
Ravage: Hadden tactische media-activisten hier meer aan kunnen doen of hebben ook zij ‘het gevaar van de markt’ onderschat? Zouden gebruikersgroepen, sociale bewegingen, NGO’s, activisten en kunstenaars zich actiever met de architectuur van het Net bezig moeten houden om het als publieke ruimte die voor iedereen toegankelijk is te bewaren (of scheppen). Hebben zij een kans gemist?
GL: Iedereen kan meedoen, de strijd om het Internet is nog niet beslist. In tegenstelling tot wat jij beweert valt mij vaak op hoeveel mensen, relatief gezien, zich aktief inzetten om de richting van de nieuwe media gestalte te geven. Meer mensen dat je denkt begrijpen dat de netwerk architectuur direct ingrijpt op hun ‘vrijheidsgraad.’ Dat geldt niet alleen voor hardware en software maar ook voor het interface design waar letterlijk honderden miljoenen mensen dagelijks naar staren. Toch heb je in zekere zin gelijk. Sociale bewegingen, vooral in Europa, neigen ertoe het Internet als een neutrale gereedschapskist te zien die je kan inzetten in de strijd, vergelijkbaar met de offset pers, de kopieermachine of de spuitbus. Informatie technologie wordt nog niet gezien als een onderwerp dat op zichzelf van belang is. Dat kan je goed zien aan de agenda van Porto Alegre en Florence waar nieuwe media en technologie opmerkelijk afwezig zijn. Het is komt ook niet voor in de anti-globaliseringsbijbel Empire van Michael Hardt en Antonio Negri. Er is weinig gedaan om de rijke theorievorming op het gebied van nieuwe media, waar mijn werk onderdeel van uitmaakt, over te dragen naar meer alternatief-kritische kringen. Toch valt daar makkelijk iets aan te doen. Over een jaar, in December 2003 is er de World Summit on the Information Society (WSIS) in Geneve. Dat wordt het Seattle van het Internet, een ideaal moment om de relatieve achterstand in te halen. Voorbereidingen zijn al in volle gang. Intellectual property is een essentieel instrument van de globaliseringslobby. Naast het milieu en handelsvraagstukken zijn nieuwe media en informatie technologieen van strategisch belang en dat kan bij de WSIS goed worden aangegrepen. Kansen genoeg dus.
Ravage: Is er nu de dotcom-zeepbel is gespat weer een terugkeer mogelijk naar de ‘anarchistische vrijplaats’ die het Net ooit was (als het dat ooit geweest). Of zal deze zoals in de ‘echte’ wereld voortdurend veroverd moeten worden. En in hoeverre biedt het Dark Fiber – wat ik begrijp als ongebruikte ruimte van het Net – de mogelijkheid om alsnog die wereld van de digitale commons te creëren?
GL: Het gaat bij peer-to-peer netwerken, weblogs, vrije software en draadloze wifi technologie om meer dan ruine bloemen. Er is inderdaad sprake van een Internet renaissance. Ik denk echter dat het beeld van de vrijplaats niet op z’n plaats is. Het Net heeft nu een half miljard gebruikers. Er valt veel te leren van de fouten die de dotcoms hebben gemaakt. Mocht er ooit een digital commons komen, dan zal die z’n eigen economie moeten hebben. Het kan niet zo zijn dat alles gratis wordt weggegeven. Daar is niks alternatiefs aan. Ik ben zelf pessimistisch over wat we qua publiek domein van de overheid kunnen verwachten. Het privatiseringsbeleid van de telecom infrastructuur heeft een enorme schade—en achterstand—
opgeleverd. In plaats van meer markt en innovatie is het monopolie van de KPN niet echt gebroken. De maatschappij zal nog jaren lang voor de schulden opdraaien die een handje vol managers rond 2000 heeft weten te produceren. Het zou goed zijn als de failliete ‘dark fiber’ aan maatschappelijke organisaties zou worden gegeven. Ik zou graag willen zien dat Ravage een claim legt op de failliete inboedel van KPN Qwest. Dat is heus niet zo utopisch. ‘Bandbreite ist machbar, Frau Nachbar,’ zou men het op z’n Duits kunnen zeggen.
Ravage: Hoe zouden zulke commons (de digitale publieke infrastructuur) beheerd moeten worden als de staat en de markt niet voldoen. Een initiatief als DDS laat zien dat niet volstaat deze vraag te beantwoorden met ‘de gebruikers.’ Of werd DDS niet door de gebruikers beheerd?
GL: Ik zou zeggen, praat daar eens met DDS-directeur Joost Flint over. Deze voormalige kraker, Onkruit aktievoerder en Bluf! redakteur is in het niets verdwenen en verschuilt zich nu achter zijn anonieme Internet bedrijf, dat trouwens niet eens meer ADSL aanbiedt. Ik heb in Dark Fiber getracht mijn versie van de opkomst en ondergang van DDS te geven. Er is veel (academisch) onderzoek naar DDS gedaan. Wellicht is het nu tijd conclusies te verbinden aan wat er zezegd en uitgeprobeerd is. In laatste instantie gaat het hier om beslissingen—fouten—die ik en anderen begin jaren negentig hebben gemaakt. De hele digitale non-profit sector in Amsterdam was—en is—pre demokratisch. Het zijn ook geen bedrijven die tenminste een heldere eigendomsverhouding hebben. Maar het Internet kan niet gerund worden als een cultureel project. Het digitale publieke domein zou een doordachte juridische basis moeten krijgen. De jaren negentig werden gekarakteriseerd door aktivisme en informele structuren. Het DDS drama is daar een gevolg van. Het klopt inderdaad dat de gebruikers en medewerkers daar de dupe van zijn geworden. Toch is het de vraag of lidmaatschapsmodel in het geval van publieke omroepen zou moeten worden gekopieerd, danwel aangepast.
Ravijn: Een kenmerk van de hackersideologie is dat software gratis moet zijn en het internet een gifteconomie. Maar, zo vraag je je terecht af, als informatie, internettoegang gratis (free) moet zijn, waarom dan geen gratis eten, gratis auto’s, geld, huizen, elektriciteit? Nu hebben veel shareware ontwerpers een goedbetaalde baan als software ontwikkelaar en ontwikkelen in hun vrij tijd ‘gratis’ freeware. Dit biedt geen basis voor een ‘duurzame’ interneteconomie, zeg je. Het doet me denken aan de debatten in de autonome bewegingen van de jaren ’70 en ’80. In de kraakbeweging floreerde toen een levendige gifteconomie, maar die werd in feite mogelijk gemaakt door de sociale dienst. Veel mensen hadden daar geen moeite mee, anderen vonden dat er een eigen parallelle levensvatbare economie moest worden opgebouwd om onafhankelijk te kunnen worden. Vind je dat dit nu ook zou moeten gebeuren voor internet? Of zou de ‘afschaffing’ van het werk de inzet moeten zijn van het debat (zoals je betoogt in “De economie van het idealisme”)?
GL: Als er iets afgeschaft zou moeten worden dan is het de mogelijkheid dat een individu of kleine groep een project kan ‘kapen’ om het vervolgens te verkopen. De vraag hoe privatisering in de toekomst kan worden voorkomen lijkt mij de meest dringende. De demokratisering van de nieuwe media sector ligt nog voor ons. In die zin hebben we de jaren zestig nog voor ons. De gesloten cultuur van gelijkgezinde ingenieurs en techneuten werkt niet meer. Dat heeft weinig te maken met het falen van consensus of idealen maar simpelweg met de enorme schaalvergroting die de informatie technologie heeft doorgemaakt. Er zitten nu verschillende partijen aan tafel. Kunstenaars en aktivisten zouden ook hun stem moeten laten horen. De toekomst van nieuwe media kan niet alleen aan beleidsboeren, consultants en geeks worden overgelaten.
De ‘economie’ die jij aanspreekt vloeit direct voort uit het jurische raamwerk waarbinnen gewerkt wordt. Ik geloof inderdaad dat het werk niet slechts door vrijwilligers of via stock options (de commerciele variant) kan worden gedaan. Maar dat is meer een wanhoopskreet dan iets anders. De realiteit ziet er anders uit. Iedereen weet dat er geen systeem voor micropayments bestaat, of zelfs in ontwikkeling is. Dit betekent dat het gratis werken en weggeven van je werk de facto de enigste mogelijkheid is. Heel even, van 1998 tot 2000 was er speculatief geld, maar dat is weer verdwenen. Het dotcom geld werd echter niet uitgegeven aan de ontwikkeling van software maar verdween in PR en consultancy. De dotcom golf heeft het idee dat alles gratis moet zijn alleen maar verder aangewakkerd.
Ravijn: Je stelt dat als grote bedrijven doorgaan met het blijven vragen om repressieve wetten tegen de (cyber)gemeenschap – beperking privacy, anti cyber terrorisme wetgeving, instellen content filters en tolereren van monopolies (Microsoft) – een globale burgeroorlog voor de hand ligt. Tussen wie en met welke middelen zal deze (cyber)oorlog worden gevoerd?
GL: Niet tussen de VS en Irak. Thomas Friedman zegt altijd dat landen waar Coca Cola wordt verkocht geen oorlog met elkaar voeren. Dat klopt wellicht niet meer maar er zit een kern van waarheid in wat betreft het Internet. In 1999 waren de Kosovo-Albanezen die hun land uit gedreven werden niet online, in tegenstelling tot de Serven en de NATO-landen. Dat geldt nu ook weer voor de War on Terrorism. Sla de Internet statistieken er maar op na. Op Afrika na staan de Arabische landen helemaal onderaan op lijst van Internet gebruik. Hiermee wil ik niet zeggen dat cyber guerilla niet telt, maar het wel een gebied dat teert op versleten mythologieen. Commante Marcos was niet online, dat waren activisten uit New York en Los Angeles. Een cyberoorlog dienen we te lokaliseren in het hart van de infrastructuur. Dat is nu nog niet het geval, ook niet met Al Quaida. Tot die tijd speelt zich de cyberoorlog vooral af op het diffuse nivo van virussen, homepage hacks en hacktivistische protesten tegen bepaalde servers. Het gaat hierbij om het demokratiseren van de ‘strategie van de spanning’ zoals politie en geheime diensten die ooit ontwikkelden. Nu hebben net kunstenaars, aktivisten en hackers de middelen in handen de onstabiele systemen onderuit te halen. Deze burgeroorlog van allen tegen allen heeft echter geen enkel ander effekt dan het verder aanwakkeren van wetgeving en repressie.
Ravijn: Tegenover de positie van aan de ene kant de techno-hippies van de Amerikaanse westkust als Barlow en Kelly die het Internet bejubelen als libertaire marktplaats en aan de andere kant de neo-luddieten als de anarcho-primitivist John Zerzan die tegen technologie zijn en geen enkele heil zien in het Net, stel jij een radicaal media pragmatisme voor. Kun je uitleggen wat dit precies inhoudt en hoe het zich tot de andere twee verhoudt?
GL: Zerzan en zijn neo-luddieten zouden wel eens wat harder aan de weg mogen timmeren want ik verneem nooit iets van hen. De luddieten onthouden zich van akties en het doen van uitspraken. Wellicht zouden we hun zwijgen, hun verdwijnzucht anders moeten beoordelen, dat weet ik niet. Er is een hoop onwetendheid—of luiheid—aan de kant van academisch links. De technologische blindheid, ook aan de post-marxistische kant, is verbluffend. Natuurlijk weten aktivisten je alles te vertellen over de technische details van kernenergie reaktoren maar weten weinig of niks van computers en wie het Internet eigenlijk in handen heeft. Er bestaat geen ‘corporate observatory’ voor de IT en telecom sector. De Chomsky kritiek op de zgn. propagandische massa media houdt op bij kranten en de televisie. Tien of vijftien jaar na de opkomst, zege en eerste krisis van de techno-libertijnen bestaat er nog steeds geen fundamentele analyse en kritiek van deze ideologie. Uitzonderingen vormen Paulina Borsook’s Cyberselfish, Thomas Frank’s studie One Market Under God en wellicht de nettime mailinglijsten. Mijn pragmatisme is niet meer dan een oproep de computernetwerken van binnenuit te analyseren, kritiseren, te veranderen, dan wel aan te vallen. Deze positie heeft niks te maken met Derde Weg politiek. We moeten juist weg van het maken van compromissen. Het gaat om het handen vuilmaken. Technologie is er voor gemaakt om te worden misbruikt en binnenste buiten te keren.
Ravijn: Naast radicaal media pragmatisme als houding/strategie stel je de speculatieve media theorie voor als meest vruchtbare benadering van media. In hoeverre verschilt deze van mensen als Chomsky en Pilger (zeer populair onder anders-globalisten) die zich vooral op media als propagandamachine richten en de ‘werkelijkheid’ achter deze propaganda willen blootleggen. Of het Nederlandse blaadje voor media-analyse Extra! (www . e x t ra-medi a . n l) dat in feite ook niet de media analyseert maar slechts de berichten/boodschappen die zij de lucht in slingeren.
GL: Het suggeren dat er een ‘werkelijkheid’ achter de media zou zijn acht ik een enorme stap terug—vooral voor aktivisten. Deze moralistische benadering houdt ons er juist vanaf de media te analyseren en te gebruiken. Media produceren een eigen, tweede realiteit en we zouden juist een andere taal en esthetiek voor de media moeten ontwikkelen. Het is kenmerkend dat John Pilger een mainstream journalist is die geen enkel idee heeft van het Internet en alternatieve media strategieen. CNN en BBC stellen dit soort moralisme op prijs en betalen daar graag voor. Ik denk echter dat deze 68 strategie van de lange mars door de media instituties geen reele optie is voor huidige generaties media aktivisten. Pilger leeft van de korte genoegdoening dat er toch nog andere meningen bestaan. De media theorie waar ik onderdeel van uitmaak blijft niet steken op het oppervlak van de (alternatieve) opinies van alledag. De media archeologie bijvoorbeeld beschrijft de militaire ontstaansgeschiedenis van de media. Begrippen als waarheid en realiteit zijn in de filosofie reeds lang gedeconstrueerd. Veel van de postmoderne conditie vinden we trouwens terug in Indymedia. De speculatieve media theorie die vooral geinspireerd werd door de Franse post-structuralisten verplaatst zich nu naar het software nivo en op dat gebied speelt Indymedia een prominente en inspirerende rol. Het is dus bepaald niet zo dat ‘anders globalisten’ op het dominee nivo blijven hangen.
Ravijn: Tactische media zijn, zo schrijf je, gedwongen te opereren binnen de parameters van het globale kapitalisme. Ze moeten daarom uit hun subculturen breken en samenwerken met gewone media. Maar hoe kun je voorkomen dat je hierin verstrikt raakt? Je zegt wel dat de angst voor coöptatie een jaren ‘70-’80 discussie is, maar feit is dat ‘adbusten’ nu al een favoriete reclame praktijk is van bedrijven als Nike en politieke partijen en vakbonden de globaliseringbeweging kapen.
GL: Het voor de hande liggende antwoord luidt dat je je flexibel moet opstellen en gewaarschuwd door je interne paranoia meter, snel uit de voeten moet maken zodra de eerste tekens van coöptatie zichtbaar worden. Maar die flexibiliteitsstrategie is zelf onderdeel geworden van het kapitalistisch gedachtengoed. Het opbreken van de tenten, op weg gaan om elders weer iets op te bouwen kost veel energie. Bovendien doen wenigen daar de facto aan mee. Zulke verdwijningsstrategieen gaan confrontaties uit de weg. De vloeibare en snel veranderende wereld van de nieuwe media staat in schril kontrast met de taaie wereld van de instituties waar de meesten van ons binnen werken. Voor het groeiend leger van freelance specialisten is dat geen probleem. Maar dat blijft een minderheid. Het gros werkt binnen instellingen. Het tijdschrift Adbuster is inderdaad een succesvol kritisch design tijdschrift geworden met een globale distributie. Dat wens ik ook Ravage toe. Het is nu de tijd de vleugels uit te slaan. Er is een enorme belangstelling, wereldwijd, voor kritisch onderzoek en gedachtgoed. Dat was heel lang niet het geval. Dat bedrijven daar op inspringen maakt mij niet bezorgd. Je kan dat ook lezen als een teken dat ze gedwongen worden te reageren.
Ravijn: Een kritiek op internet is dat het slechts toegankelijk is voor het rijke westen. Volgens Jeebesh Bagchi van Sarai, New Delhi, is deze theorie van de digitale tweedeling echter vooral geboren uit schuldbesef (van westerlingen) en brengt het ons niet verder. We zouden media volgens hem niet in deze termen (have en have-nots) moeten definiëren. Kun je uitleggen waarom niet?
GL: Het verhaal dat de helft van de wereldbevolking nog nooit een telefoongesprek heeft gevoerd is gelukkig onlangs onderuit gehaald als een verouderde mythe die vooral binnen het bedrijfsleven en VN kringen de ronde doet. Dit idee komt voort uit een paternalistisch gezichtspunt dat vooronderstelt dat de armen dom zijn en bijvoorbeeld nooit reizen en niets van de wereld meekrijgen. Het vooroordeel hier zit ‘m in de aanname dat de agrarische bevolking passief aan het land is gebonden, nooit het dorp vergaat, niet de stad bezoekt voor gezondheidszorg etc. Velen maken van telecommunicatie gebruik, zij het ook indirect. Het bezitten van een mobiele telefoon is geen luxe maar een economische noodzaak. Dat is voor de Westerse morele mens vaak moeilijk te begrijpen. Regionale verschillen zijn trouwens enorm. Er is een telecom revolutie gaande in China. India daarentegen blijft duidelijk achter. Daar zet men meer op de half miljoen programmeurs die software (services) leveren. Het Sarai centrum voor nieuwe media werkt samen met De Waag in Amsterdam en ik ben daar op die manier ook bij betrokken. Ik schrijf op dit moment vanuit Bangalore, het globale software centrum van India waar ik met Sarai mensen een advocaten kollektief bezoek die zich met software piraterij bezighouden. Bill Gates en Richard Stallman van de Free Software Foundation waren hier onlangs op dezelfde dag. Technologie en telecommunicatie zijn een terrein van strijd geworden waarin wij in termen van partners en alliances kunnen opereren. Het ontwikkelingshulpmodel is dood. Laten we de christelijke zondagsgedachte van zielige mensen achter ons laten en ons inmengen in de nieuwe machtsverhoudingen.