Interview with Enthousiasme en kritiek van het interface design

Interview met Mieke Gerritzen

Door Geert Lovink

Onlangs werd bekendgemaakt dat de H.N. Werkmanprijs voor grafisch ontwerpers is uitgereikt aan Mieke Gerritzen. Zij is de eerste vrouw die deze prijs ontvangt na 28 jaar dat de prijs bestaat.

Zij heeft de prijs gekregen voor haar leaders die elke dag te zien zijn op Nederland 3. De kleurrijke, draaiende blokken met cijfers en logo’s die iedereen wel kent. De Amsterdamse ontwerpster Mieke Gerritzen is vooral bekend geworden vanwege haar werk voor de VPRO, De Digitale Stad, de Waag en haar vele boekomslagen. Naast haar herkenbare zwart-wit stijl met zijn dikke, vette en hoekige letters wordt het werk van Mieke Gerritzen getypeerd door haar capaciteit telkens van medium te veranderen. Als een van de weinige Nederlandse ontwerpers werkt zij zowel met Internet, multi-media, drukwerk en televisie. Daarnaast geeft zij les aan het Sandberg Instituut en heeft zojuist haar eigen bedrijf opgezet: nl.design. Na het organiseren van drie zogenaamde “browserdagen”, een event en wedstrijd interactief ontwerpen voor studenten, is Mieke Gerritzen wegens Nederlands succes, nu bezig met het organiseren van de browserdag in New York. Samen met een groep ontwerpers en critici heeft zij afgelopen voorjaar het “Manifest van de Design Economie” uitgegeven, een provocatief boekje vol met slogans en uitspraken over het ontwerpen in de tijd van Internet en de Nieuwe Economie – een kritiek op het feit dat geld de maatschappij ontwerpt, en niet de mensen die goed in ontwerpen zijn. (Everyone is a Designer, Uitgeverij BIS, Amsterdam).

GL: Vanaf begin jaren negentig wordt je werk, voor boeken, het web multimedia en televisie bepaald door zware, vette lettertypes, soms gelardeerd met wat iconen. Je hebt deze methode consequent doorgezet en bent erin geslaagd uit de beperkingen die je jezelf oplegt een stijl te maken. Waar komt die fascinatie, dat doorzettingsvermogen vandaan om alleen van het alfabet gebruik te maken? Is voor jou de typografie superieur aan het beeld? Schuilt hier wellicht een protestants element van het beeldverbod achter? Waar komt die hang naar zo’n krachtig minimalisme vandaan?

MG: Voor het begrip beeld bestaan veel betekenissen. Ik ben niet zo bezig een formule te vinden voor het begrip beeld zoals ik dat gebruik of maak. De meest traditionele betekenis van beeld is dat er geen tekst in voorkomt. Fotografisch of filmisch beeld heeft iets te maken met realiteit. Die opvatting over wat een beeld zou moeten zijn, is momenteel niet zo belangrijk voor mij. Toch betekent dat niet dat ik geen foto’s of realistische beelden gebruik. Ik weet er vaak wel in te slagen om deze beelden als typografie te behandelen. Ik ben meer geinteresseerd in de betekenis van systemen, methodes, de herhaling, de massa, de betekenis van het beeld. Of het nou een foto is of een letter, het wordt vaak ondergeschikt gemaakt aan het systeem of de methode van de context waarin het geplaatst wordt. Typografie is voor mij niet alleen maar tekst, het is meer een verzameling tekens die gerangschikt worden, achter elkaar geplaatst. Er wordt mij vaak verweten dat ik de tekst er niet leesbaarder op maak. Ik kijk naar een woord meer om de vorm, de lengte;vaak worden bijwoorden veel prominenter geplaatst dan de inhoudelijk belangrijkere woorden. Bijwoorden zijn stevig en kort.

GL: Wat was je eerste project voor het Internet?

MG: Stadswapens ontwerpen voor de Digitale Stad, toen het World Wide Web nog niet echt toegankelijk was, in 1994. Ik had ontwerpers gevraagd en zou ze per e-mail toegestuurd krijgen. Maar uiteindelijk ben ik toch maar per fiets de plaatjes op floppy bij iedereen gaan ophalen. Ze zijn toen op het Net gezet, in binhex code. Je kan het dan offline uitpakken en bekijken. Maar de meeste mensen zullen het wel in De Volkskrant gezien hebben. Daarna heb ik de eerste interface voor de Digitale Stad gemaakt, niet meer dan een paar lichte plaatjes, die onder of boven de tekst werd geplakt, plus een paar buttons en een foto voor de homepage. De echte Digitale Stad is gemaakt door Marjolijn Ruyg. Zij heeft gewerkt aan de interfaces voor de pleinen. Daarna heb ik een cd-rom gemaakt voor de VPRO. Een televisiegids. Bij de VPRO maakte het niet uit of je nou voor het Web een ontwerp maakte, voor de televisie, radio, drukwerk of CD-ROM. Dat mixen is aardig gelukt.

GL: Waar denk jij aan als je het woord “nieuwe media” hoort?

MG: Vroeger had je vooral van die ontwikkel-diskussies. Als er ergens een nieuw project was, dacht iedereen dat je de hele wereld kon uitvinden. Ik hou erg van dat enthousiasme, de beginnersdromen. Tegenwoordig denk ik vooral aan de wereld van het geld. De babysuits. En hoe zij denken geld te kunnen maken van deze nieuwe wereld. Als ik iets hoor, dan denk ik gelijk aan wie er achter zit, met wat voor economische belangen, en niet meer wat voor leuks je ermee zou kunnen doen. Het is allemaal heel strategisch geworden. In het begin waren DDS, de VPRO en de Waag nog een speeltuin, en daarom was het ook zo leuk. In die non-profit cultuur ontwikkelden we zaken zonder enig benul van de verdere consequenties. Dat enthousiasme is nu verdwenen omdat overal een zak geld aan hangt. Of je verdient er geld aan, of niet. Er zit niet zoveel meer tussen. Er is nog wel een markt voor kleine webdesign-studios, maar daar hoor je eigenlijk niks meer van. Of mensen gaan er tegenin, of ze lopen maar wat op de beurs te gokken. De zaken die nu met venture capital worden ontwikkeld zijn vreemd genoeg ontdaan van ieder (technologisch) risico, en missen de drang tot experimenteren. Het geld maakt niet uit, dat moet sowieso opgemaakt worden. De mensen in dit soort start-ups weten dat het werk van korte duur is, een paar maanden. Zij moeten in die periode zelf voor de spanning zorgen die moet worden opgebouwd om een prototype voor een product tot stand te brengen. Het is best bijzonder om veel geld te krijgen van een instelling die in jou gelooft. Als je die kans krijgt, wil je ook dat het lukt. En meestal mislukt het omdat de bijzondere projecten niet onder zulke condities worden ontwikkeld. Dat weten wij, maar de rest van de wereld kennelijk nog niet. Het is onbegrijpelijk dat iedereen er telkens toch weer instinkt. Een jaar is bijvoorbeeld echt te weinig wanneer je een samenwerking in een team wilt opbouwen. Ik zie in mijn eigen werk dat het interessanter wordt naarmate ik er langer mee doorga. Ik doe geen andere bezigheden waardoor ik word afgeleid van mijn eigen verhaal. Het oeuvre wordt steeds rijker en krijgt meer inhoud. De korte-termijnacties leveren alleen maar een kater op omdat je niet echt blij kunt zijn met het eindprodukt. Dat is de schaduwzijde van het demodesign. Mensen zijn niet bij elkaar gaan zitten vanwege een gezamenlijk idee. Ze zijn bij elkaar gezet om een project te realiseren en brengen specialiteiten bij elkaar die helemaal niet op elkaar zijn afgestemd.

GL: Waar lag jouw passie in de jaren negentig? Waar ging het verhaal van de nieuwe media volgens jou over?

MG: Over de media zelf. Vroeger maakte ik alleen ontwerpen voor drukwerk en kon geen keuze maken. Ik zocht naar andere vormen van publiciteit dan wat gangbaar was. Een serie van grote letters op nog grotere affiches. Spandoeken, t-shirts. Altijd iets anders maken dan werd aangeboden. Met de komst van de nieuwe media werden de mogelijkheden ineens zoveel groter. Ik schijn wel een van de weinige ontwerpers te zijn die en Internet, en televisie en drukwerk doen. Als je een beetje weet wat je wilt maken is het leuk om dat telkens op een andere manier tot uitdrukking te brengen. Mijn ideeen zijn niet afhankelijk van het platform dat ik gebruik. Ik merk dat ik steeds meer ga reflecteren op wat er in de maatschappij gebeurt. Ik denk dat ik meer weet en begrijp hoe de wereld in elkaar steekt. Door die nieuwe media word je gedwongen om veel meer te weten dan voorheen, vooral de economische aspecten.

GL: Het ligt erg voor de hand om jouw werk te plaatsen in de traditie van het Nederlandsch modernisme. Ik weet dat je hier een grondige hekel aan hebt. Waarom denk je dat het niet zinnig is om historische overeenkomsten en continuiteiten te traceren? Je bent zeer zeker geen post-moderne knip-en-plak vormgeefster. Je maakt geen gebruik van mixtechnieken, geen softe randjes of subtiele overgangen op witte, lege pagina’s of schermen. Photoshop betekent in jouw geval geen mutaties, geen morphing. Je kiest voor de klare lijn, zelfs in gevallen wanneer het beeld echt druk, dynamisch en overdadig wordt. In hoeverre is het zinnig om in jouw geval van digitaal modernisme te spreken?

MG: Zou kunnen. Ik vind modernisme een raar woord. Wat is dat nou? Het is een afspraak over een bepaalde stijl. En geschiedenis. Mijn werk is wel digitaal ja, het heeft iets makkelijks. Computers maken het er makkelijker op. Werk kan voortaan automatisch gedaan worden. Zo maak ik eigenlijk ook dingen automatisch. Ik versimpel en breng een systeem aan. Dat zijn eigenlijk mijn beelden. Mijn beelden zijn mechanismen, dat zou iets te maken kunnen hebben met functionalisme. Maar dat is ook al een stroming geweest, en die heeft weer niets te maken met wat ik doe. Dat vind ik dus altijd het moeilijke met geschiedenis en theorie, ik vind theorie eigenlijk alleen zinvol als het over de toekomst gaat en nieuwe dingen.

GL: In hoeverre geldt voor jou de stelregel van McLuhan dat het medium de message is? Maakt het voor jou veel uit om iets te ontwerpen voor een tijdschrift of voor het Internet? In welk opzicht laat jij je beinvloeden door de discussies die gaande zijn over de standaarden voor het Net? Denk je dat tv echt heel erg anders is dan drukwerk of een interactieve interface? En in hoeverre groeien die media door het gebruik van de computer naar elkaar toe? Hebben verschillende media nog een eigen karakteristiek of kunnen we dat niet langer meer zeggen?

MG: Media hebben niet meer zozeer een eigen karakteristiek. Vroeger wel,boeken en drukwerk hadden andere, specifieke eigenschappen dan tv en radio. Tegenwoordig zitten er zoveel verschillende media verborgen in het medium internet bijvoorbeeld. Het is de software die het verschil aangeeft. Het is meer the method is the message. Bijvoorbeeld Flash, de animatietechniek die geschikt is voor internet, maar ook prima te gebruiken is voor tv. Het geeft heel andere animaties dan andere technieken. En het is duidelijk herkenbaar als Flash. Dat vind ik een bijzondere ontwikkeling.

GL: In welk klimaat ontstaat er volgens jou interessant werk? Is de invloed van techno, pop en mode en wellicht ook politieke bewegingen en subculturen tegenwoordig nog van belang, of wordt dat overschat? Hoe zie jij bijvoorbeeld de relaties tussen steden en stijlen? Tussen Amsterdam, Londen, New York, Berlijn, Tokio? Er is zo veel verkeer tussen die plekken. De uitwisseling geschiedt met de snelheid van het licht. In hoeverre geloof jij eigenlijk in het Nederlands poldermodel van productieve consensus, waarbij instellingen zoals de Balie, Paradiso, de Waag, V2, het Vormgevingsinstituut, Steim, Montevideo et cetera strategische coalities aangaan? Of op mediagebied, waarbij vrije radio’s, kabeltelevisie en de Digitale Stad gezamenlijk uitzenden. Zijn dat typisch Amsterdamse fenomenen? Waar ligt het geheim van de lokaliteit?

MG: Er is pas een goed werkklimaat wanneer er passie is, mensen belangstelling hebben in waar je over nadenkt, wat je wil maken, naar je ideeen en meningen, dat er een discussie kan plaatsvinden. Het maakt dan verder niet zoveel uit of dit in een commerciele of non-profit sfeer is. Commercieel is altijd moeilijker omdat er een financieel belang aan vastzit, dat is meestal minder inspirerend. Ik denk nog steeds wel dat dit te combineren is. Wat betreft het feit dat de wereldwijde netwerken ons sneller en makkelijker laten samenwerken met mensen en projecten in het buitenland: enerzijds is dat heel bijzonder, dat de werkelijke afstand er weinig meer toe doet. Aan de andere kant besef ik me ook dat het leven in een andere stad en cultuur minder anders is dan ik me had voorgesteld. Het spannende, exotische gevoel van een ander land, cultuur, een onbekende wereld ben ik kwijt. Overal is het hetzelfde. In elk land hebben ze inmiddels Internet, overal debatteren ze over de nieuwe economie. Als ik toevallig in een andere stad ben, dan voel ik me helemaal thuis omdat er precies dezelfde winkels zijn met dezelfde producten als thuis. Zo komt de wereld steeds meer in handen van een paar mensen, die vervolgens het straatbeeld, de media, het leven gaan bepalen. Het is momenteel ook een volstrekte hype om een dependance te hebben in elke stad, om de hele wereld te willen regeren, om ook een mogul te zijn. Dat is niet meer dan voortplantingsdrang, om het zo maar even uit te drukken.

GL: Welke rol zie jij weggelegd voor de nieuwe media-kritiek? Op de nieuwe mediascholen wordt daar niet veel aandacht aan besteed, op universiteiten in Nederland zien we ook nog geen doorbraak en in de kranten en op radio/tv is het niveau nog steeds huilen met de pet op. Wat voor invloed heeft deze theorie-armoede op het nieuwe-mediaontwerp? Is het niet zo dat het praktijkgerichte pragmatisme juist de ruimte geeft aan het individu, zonder in een ideologisch keurslijf te worden gestopt? Wat lezen de ontwerpers tegenwoordig? Op welke manier zou jij willen dat er over je werk wordt geschreven?

MG: Mensen houden niet van kritiek, ze willen succes en glamour. Ontwerpers zijn ook maar mensen, dus ja… Ik denk soms wel eens dat het twee verschillende dingen zijn: theorie en ontwerpen. Echt goede, voor mij interessante ontwerpers zijn dat niet per ongeluk, die weten wat ze doen, en waarom. Ze denken na over wat ze overal van vinden. Ontwerpers zoals Philip Stark zijn ronduit commercieel en intelligent, ze begrijpen wat er in de wereld omgaat. Ze weten dat vervolgens om te zetten in een product waar iedereen naartoe wil en bij wil horen, want het is nieuw. Zo’n man heeft alleen geen enkele kritiek. Dat is jammer. Hij heeft gevoel voor commercie, maar niet de behoefte om de wereld beter te maken. Maar dat zal hij zelf nooit zo zeggen.

GL: Hoe is jouw relatie met de hedendaagse digitale typografie?

MG: Ik gebruik maar twee of drie lettertypes. Ik vind typrografie niet zo belangrijk. Dingen moeten wel goed leesbaar zijn, maar dat is meestal wel het geval. Alle letters die vandaag de dag worden aangeboden zijn goed leesbaar, dus daar zit ‘m niet het probleem. Wat ik interessant vind is om van letters en woorden weer beelden te maken. Ik heb niets tegen technologie of tegen hippe dingen, maar de computer-typografie uit de begin jaren negentig, die ik met techno en house associeer, staat voor mij te dicht bij een flauwkulcultuur. Als ik die letters in een culturele context zou gaan gebruiken, zou ik dat stempel krijgen. Dat vind ik niet interessant.

GL: Hoe zie jij de relatie tussen design en inhoud? Ik weet dat je een hekel aan veel VJ werk hebt. Zomaar wat beelden luklaak bewerken en in de loop gooien. Veel werk heeft dat karakter. Maar weinig hoogwaardige interaktieve mediakunst komt uit Nederland. Dat viel me onlangs op. Het lijkt wel alsof de discipline ontbreekt om echt serieus aan de slag te gaan. Het blijft veelal experimenteel en vrijblijvend, met her en der geniale ideeen wat betreft vormgeving en funktionaliteit. Jouw werk wordt gekenmerkt door betrokkenheid. Het zal nooit zomaar lege tekens tentoonspreiden en op goedkoop succes uitzijn. Toch staan de tijdschriften vol met schijnbaar zinloze esthetische exercities.

MG:Je moet dingen maken die ergens op lijken, een bedrijfsmentaliteit, club-syndroom, één wereld. Het is onhandig om dingen te maken die niet herkenbaar zijn. Daar is namelijk ook nog geen markt voor. Toch wordt er steeds maar gevraagd om new, new, new. Ze bedoelen echter iets anders, namelijk iets herkenbaar anders. Iets waarachtig nieuws, daar zijn ze bang voor. Dat is een risico.

GL: Is het terecht om van een Amsterdamse School te spreken? De naam van je bedrijf nl.design, duidt in die richting. Of moeten we dat ironisch opvatten? Je werkt al jaren nauw samen met Marolijn Ruyg, Jan van den Berg, Jeanine Huizinga, met studenten van je, met programmeurs van de Waag, de VPRO, met de technici van Nederland 3 en talloze anderen. Net als in het geval van de 17de-eeuwse schilders en hun ateliers en de architektenbureaus is het ontwerpen van nieuwe-mediaomgevingen bij uitstek een multidisciplinaire aangelegenheid waarbij het aankomt op een nauwe samenwerking, in een stimulerende en creatieve omgeving, op basis van gelijkwaarheid. Hoe zien die medialabs en designbureaus eruit? Hoe zie jij de relatie tussen werknemers en freelance ontwerpers? Welke samenwerkingsverbanden zijn zinnig? Het is duidelijk dat er weinig van de grond komt wanneer iedereen langs elkaar heen werkt. Aan de andere kant worden grote bureaus snel bureaucratisch en kunnen niet langer innovatief, alert reageren op de constante veranderingen op cultureel en technologisch gebied.

MG: Ik weet niet of het nog zo belangrijk is om nauw samen te werken. Ik geloof niet dat je lange tijd intensief met dezelfde mensen kunt samenwerken. In het begin van de nieuwe-mediatijd was ik erg enthousiast over samenwerken en vond ik ook het idee inspirerend dat er veel onbekende disciplines onderdeel van een project waren, en natuurlijk waren er mensen met specialistische kennis nodig om dat te doen. Dat is ook zo. Maar het zijn steeds vaker de projectleiders en marketingmanagers die een project leiden. Dat zijn mensen met een slecht gevoel voor concept of design en ze hebben geen smaak. Vaak weten ze niet welk proces je door moet voordat je iets maakt waar je tevreden over kunt zijn, wanneer is het kwaliteit. Ik heb het tot nu toe maar één keer leuk gevonden om in een team te werken. Dat was met de maken van het webjournaal voor Ars Electronica 96 in Linz. Misschien komt dat omdat ik zelf daar de leading role had. Ik werk nu in mijn eentje,bij mijn eigen bedrijf. Ik weet nog niet wat ik ga doen, ik vind het zo’n puinhoop elders. Ik houd me momenteel verre van andere organisaties. Sommigen mensen vinden de naam nl.design geweldig. Anderen vinden het strategisch gezien dom, zo’n lokale naam. Daarmee zou je moeilijk mee in het buitenland kunnen opereren. Ik ben welliswaar niet zo dol op Nederland, maar dat ik op zoek ben naar een eigen gebied vind ik nu wel goed. nl.design heeft niet zoveel met tegenwoordig Nederlands design te maken. Wel met Mieke Gerritzen-design, of liever gezegd met een bepaalde mentaliteit van werken. Gelukkig heb ik wel een paar medestanders en ben ik toch blij dat we geen grote design-company gaan neerzetten uitgaande van deze stijl.

GL: De laatste tijd heb je veel boekomslagen ontworpen, voornamelijk voor de uitgeverij Nieuweszijds, die de boeken over de Nieuwe Economie uitgeeft.

MG: Aangezien dat een populair onderwerp is, moeten die boeken er zo hip mogelijk uitzien. In die serie zitten Kevin Kelly en Tim-Berners Lee, Vlakken met kaders er omheen, net als in het begin van het Web. Het ene ontwerp wat ik maak speelt met blokken en woorden, het andere met kleurverloop. Een boek dat ik mooi vind is New Media in Europe. Alle teksten zijn behandeld als statements. Ik heb de redactie van dat boek gevraagd om mij de statements en slogans per artikel aan te leveren zodat ik weet waar de kernpunten liggen van zo’n tekst en het ritme kan aanbrengen in het lezen. Natuurlijk kan je zeggen dat als je de slogan hebt gelezen, je ook weet wat er in de tekst staat. Heel lang is de kritiek op mijn werk geweest dat ik willekeurige woorden, het liefst de zo kort mogelijke, zoals de, het en een, uitblok en opblaas. Als je een mooi blok wilt maken van “de geschiedenis” wordt dat gigantisch groot als je het onder elkaar zet. Doordat ik die betekenisloze woorden zo groot maak krijg het woord dat zo voor de hand ligt, in dit geval “geschiedenis” een andere betekenis. Het wordt een slogan terwijl het dat wellicht niet eens was.

GL: Wat is de inzet van die serie browserdagen die nu elk jaar wordt georganiseerd? Op welke manier draagt het design bij in de ontwikkeling van computernetwerken, operating systems en software? Denk je niet dat wij die invloed overschatten, of moeten we gewoon brutaal en naief zijn en net doen alsof de IT-sector naar ons luistert? Speelt zo’n interventie zich niet vooral op een symbolisch niveau af? Is de browerdag, net als andere wedstrijden op het Web, niet gewoon een spannende competitie voor studenten, of denk je dat we echt kunnen bijdragen aan een rijkere interface-cultuur?

MG: Ik denk zeker dat we kunnen bijdragen aan een rijkere interface-cultuur. Niet zozeer dat we daadwerkelijk slechte spullen vervangen door betere, maar wel qua mentaliteit. De browserdagen laten zien dat creativiteit wel degelijk bestaat, ook buiten het geld en de bedrijven. Het plezier wat je beleeft tijdens zo’n ontwerpwedstrijd voor ontwerpers zie je ook niet vaak. Plezier hoort bij ontspanning. De druk van het geld, het venture capital, de rijkdom en glamour geeft ons alleen maar een hoop zorgen. Ik hou wel van naiviteit, van dromen. Misschien was Tim Berners-Lee ook heel naief toen hij het World Wide Web bedacht. Hij wist ook niet dat er zoveel uit voort zou komen. We proberen tijdens de browserdag zoveel mogelijk mensen uit te nodigen uit het officiele IT-circuit om ze te laten zien dat er leuke dingen worden gemaakt die anders zijn. Dat er geen angst bestaat voor het onbekende. De browserdag is op een bepaalde manier symbolisch. Het is een statement naar de commerciele bedrijfscultuur dat we niet bang zijn om ideeen te laten zien, net zoals de VPRO een statement zet om hun self-editing software open source te maken. Dat is tenminste iets anders dan de angst die overal heerst en de geheimhouding als je bij een bedrijf aan een product werkt. Dat soort van dingen zorgt ervoor dat ontwerp niet meer kan worden bediscusieerd. We werken en leven dan weer onder censuur. En dat resulteert noodzakelijkerwijs in verraad. Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat we op dit punt zijn aangeland?

GL: Naast de ontwerppraktijk geef je ook les. In het verleden op de Rietveld en nu op de post-opleiding, het Sandberg Instituut. Kun je iets vertellen over je onderwijsmethodiek? Wat voor kennis doen studenten in de multimedia-opleidingen vandaag de dag op? Vaak valt de nadruk op techniek, in dit geval het leren omgaan met bepaalde software-paketten. Doe jij vooral veel aan conceptueel en begripsmatig leren? In hoeverre kun jij je iets voorstellen bij een digitaal Bauhaus? Bestaat er zoiets als de utopische multimedia-school? Is dat alleen gebaseerd op technisch kunnen en de praktijk van studenten? Wat is de rol van andere disciplines volgens jou? Hebben nieuwe media nog enig verband met theorie, of met de kunst?

MG: Ik heb niet het idee dat ontwerpstudenten zich bewust zijn van hun mogelijkheden. Er waaien voortdurend trends door een klas. Op dit moment is dat de transparante interface. Ik weet niet of je hier bijvoorbeeld al kunt spreken van een school. Er zijn in mijn klas twee leerlingen die de boel leiden. De rest doet heel gehaast en probeert ook uiterst geforceerd er een eigen beeldtaal of methode op na te houden. Ik zeg niet dat dit verkeerd is. Ik hoop dat er een paar volhouden en gaan inzien dat haast niet zoveel betekent. Omdat mijn ontwerpafdeling naast een kunstopleiding zit, zien de studenten wel in dat kunst niet meer belangrijk is. Dat is wel handig. Theorie vinden ze wel belangrijk, zolang het maar niet saai wordt.

GL: Welke rol speelt de interaction designer op dit moment in de verdere ontwikkeling van nieuwe media? Ik heb de indruk dat het mysterie van de interface min of meer is opgelost. Niet dat de interfaces zoveel beter zijn geworden, maar de aandacht is verschoven naar de economische kant. Het ontwerp van de grote sites die miljoenen bezoekers hebben schijnt niet van belang te zijn. Heel anders dan midden jaren negentig toen de HTML en multi-media designers dit nieuwe medium aantrekkelijk maakten voor een jong en ambitieus, stijlgevoelig publiek. Wat is de functie van design vandaag de dag, in het tijdperk van portals en e-commerce-business? Zie jij het gevaar dat het oude-mediaestablishment de digitale verworvenheden op het gebied van openheid en vrijheid ongedaan gaat maken en het design (weer) in een keurslijf van beperkte formats stopt?

MG: Ik geloof dat we in een dal terecht gaan komen met het design. Het was natuurlijk allemaal te mooi om waar te zijn. Het idee dat de wereld digitaal werd, en dat wij designers dat allemaal opnieuw mochten gaan vormgeven. We zouden onze gang kunnen gaan, want niemand wist immers hoe het moest en regels waren er nog niet. Groot feest! Helaas moet ik constateren dat het geld de wereld opnieuw ontwerpt, niet de designers. Opdrachtgevers worden marketeers en managers, zij weten immers hoe veel geld je kunt besteden, dus wat je daarvoor kunt maken. Als voorbeeld nemen ze dan een product dat al succes heeft. Je hoeft het alleen maar na te doen en dan heb je ook succes. Deze mensen denken niet verder. Een beetje vergelijkbaar met mijn studenten. Een clubflyer is geen clubflyer als-ie er niet uitziet als een clubflyer. Zo denkt marketing en management ook.

GL: Op de omslag van het readme! boek, samengesteld door de nettime lijst (Autonomedia, 1999) heb je het logo eindeloos laten herhalen in verschillende groottes. Hetzelfde principe van de logo-herhaling heb je toegepast bij het ontwerp voor Nederland 3, de station calls voor het derde publieke tv-kanaal, tot nu toe je grootste opdracht.

MG: Het leuke van het herhalen van icons is dat het telkens anders is omdat je de grootte verandert, de kleur en de tint, zodat het elke keer iets anders oplevert. Uiteindelijk is het een grote massa. Herhalen heeft voor mij met beweging te maken. Als je een animatie per frame maakt en die vervolgens naast elkaar zet, dan zie je slechts een herhaling van het vorige beeld. Als je ze allemaal achter elkaar afspeelt is het een beweging. Het herhalen in drukwerk is een verwijzing naar beweging. Het geeft ook een ander effect. Het geeft de suggestie van behang. Het herhalen kwam ik het eerst in tegen in de allereerste World Wide Web-browsers. Het eerste wat je grafisch kon doen met Mosaic en Netscape, in 1994, was het ontwerpen van backgrounds. Je maakte een plaatje, dat het herhaalde zich en daar overheen kwam de tekst. Het was een lichte manier om een gezellige achtergrond te maken. Ik vind het wel mooi en probeer nu aan dat herhalen een andere betekenis te geven, om zo een nieuwe inhoud te creeren. Het is een methode om mijn verhaal verder te ontwikkelen.

GL: Probeer je een positieve benadering te vinden van behang? Dat woord wordt toch meestal in negatieve zin gebruikt?

MG: Het is decoratie. Dat is stom want het heeft geen inhoud. Maar ik hou heel erg van dingen die geen inhoud hebben. Want als je elementen op een bepaalde manier rangschikt, krijgen ze wel betekenis. In het ontwerpproces voor de Nederland 3-trailers was ik ook uitgegaan van behang. De logo ‘s van de omroepen en het getal 3 wordt eindeloos herhaald. Op een gegeven moment hadden de mensen in het ontwerpteam genoeg van dat woord behang. Maar toen ik de herhaling verwijderde werd mij toch vriendelijk verzorgd ze er weer in wilde stoppen. Mensen vinden het wel mooi, zeker als het met logo’s doet, dan zijn de klanten toch wel erg tevreden, dat hun logo zo vaak in beeld komt. Het is behang, maar zo prominent aanwezig, en het wordt zo heen en weer bewogen, dat het een heel ander beeld wordt.

GL: Aan de ene kant wordt er geklaagd dat design behang is, terwijl we tegelijkertijd kunnen constateren dat alles design geworden is.

MG: Dat is ook zo. Ik vind het ook vreselijk dat alles aan elkaar gedesigned wordt. De ontwerpers die nu opkomen gaan heel onbewust om met het beeld. Ze zijn zich niet meer bewust van de betekenis van de elementen die ze gebruiken, wat de context van een foto of stukje film in het verleden was. Ik heb moeite met die sample-cultuur. Ik ben nog steeds bezig om zelf beelden te creeren. Het zou niet erg zijn wanneer die beeldcultuurgeneratie heel erg zijn best zou doen iets nieuws neer te zetten. Dat gebeurt niet. Misschien ben ik wel een enorme oude trut. Misschien heeft het al jaren veel betekenis, en ken ik die niet. Dat kan ik nu nog niet overzien. Wellicht is het nog niet goed door ontwikkeld en staan er straks wat mensen op die wel met al dat archiefmateriaal iets kunnen maken. Het samplen is nu al meer dan tien jaar aan de gang, en mensen vinden het nog steeds even spannend. Dan moet er toch iets mee zijn. Ik ben nooit onder de indruk van de VJ-ers die in disco’s staan te mixen. Ik zie elke keer weer hetzelfde. De beweging en de beelden zijn altijd hetzelfde. Het is iets pornografisch, een atoombom, Vietnam, kortom sex, oorlog en rampen. Kleding en hippe popgroepen vindt ook iedereen belangrijk.

Ik werk veelal niet met bestaande beelden maar met typografie en grafische elementen. Heel plat. Ik probeer een taal te ontwikkelen waarbij je telkens op een andere manier naar hetzelfde beeld kijkt. Als je een icoon hebt van een poppetje, een kort woord of een slogan, dan probeer ik dat zo neer te zetten dat je anders gaat lezen. Het poppetje gaat van groot naar klein, van vaag naar helder. Ik werk trouwens wel met beelden. Ik heb werk gedaan op de AVID voor het VPRO tv-programma Web/Wereldontvanger. Een mooi voorbeeld vond ik het hoofd van John Perry Barlow dat per zin terug wipt naar het begin van een balk. Naarmate de zin vordert verdwijnt het hoofd aan de rechterkant en dan schiet hij even terug en begint weer opnieuw. Mijn televisiewerk hoef niet alleen maar grafisch te zijn. Het World Wide Web gaat ook de kant op van bewegend beeld. Dat is opzich een vervelende ontwikkeling aangezien de interactiviteit opzij wordt geschoven. Mensen zijn in principe lui. Voor een korte periode was de wereld opgesplitst in luie mensen voor de televisie en actieve mensen voor de computer. Aangezien de luie mensen op zich wel geinteresseerd zijn in nieuwtjes en willen meepraten, moet het Internet makkelijk gemaakt worden zodat deze mensen lid van de wereld kunnen worden en ook wat meer zaken gaan kopen op het Net. Het wordt steeds makkelijker gemaakt om zelf op je eigen computer filmpjes te maken. Dat vind ik wel een interessante ontwikkeling. Het zou mooi zijn als straks alles kan.

GL: Je hebt ook het ontwerp gemaakt voor Drie voor Twaalf van de VPRO, hun eerste experiment met Internetradio.

MG: Ja, dat is ontwikkeld door Erwin Blom, is nu twee jaar oud en inmiddels vervangen door een redactioneel systeem zodat er vanaf nu op een serieuze manier aan Internetradio kan worden gedaan. Ik heb een tijd bij de digitale afdeling van deze publieke omroep gezeten. Voorheen was geen enkele programmamaker geinteresseerd om iets te doen met Internet. Nu is de hele VPRO om en wil iedereen meedoen en de digitale afdeling kan het werk dan ook niet meer aan. Er werken nu 25 mensen. De mensen uit de begintijd zijn vrijwel allemaal opgestapt. Na zes jaar heb je het wel gehad. De digitale afdeling is zeker een succes gebleken. Dat betekent ook dat iets waar je voor gevochten hebt geaccepteerd wordt. Er sluipen gewoontes in en er wordt minder geexperimenteerd. Het dreigt een productiekantoor te worden – tijdje structuur te veranderen.

GL: Het Nederlandse design uit de jaren ’50, ’60 en ’70 is erg bekend, in binnen- en buitenland. Wat vind je van al die oude mannen zoals Anton Beeke?

MG: Ik vind ze heel aardig. Ik begrijp alleen niet waarom zij niets begrijpen van deze wereld. Het zijn interessante mannen die hun hele leven interessante ontwerpen hebben gemaakt. Heel maatschappijkritisch. Dat snap ik niet. Het is begrijpelijk dat zij geen Internet-ontwerpers meer worden. Ze maken alleen nog wat ze kunnen. En dat vind ik luiheid. Op het moment dat ze een lezing geven en voor een jong publiek staan, moeten ze ook iets te vertellen kunnen hebben over wat er nu speelt. Deze kritiek doet niets af aan de kwaliteit van hun werk. Als zij in staat waren hun eigen werk in de context van deze tijd te zetten, dan zou dat werk nog twintig keer beter zijn. Zij zijn al dertig jaar aan de macht, als ontwerpers, en dat is best lang. Ik had een debat met Jan van Toorn en hij beweerde echt dat ik niets te vertellen had en hij wel, want hij was van de politiek. Hij zei letterlijk dat het geen zin meer had om nog iets ontwerpen omdat er niks aan de hand was in de wereld. Hij weet blijkbaar geen raad met de wereld van nu en geeft daar anderen de schuld van. Dat is vrij arrogant. Bij de komst van de nieuwe media veranderen de oude media van betekenis. Opeens wordt het werk van deze generatie in een ander kader geplaatst. Ze zijn niet bang voor computers, ze zijn bang voor hun eigen ego en zien hun machtsposities aangetast worden.

GL: Voor de generatie studenten van nu zijn computers toch helemaal geen nieuwe media?

MG: De jonge studenten zijn bijna net zo arrogant als die oude mannen. Ik schuif steeds meer door naar een kritische positie terwijl de studenten helemaal geen kritiek meer hebben. Ze willen ook geen website meer maken. Dat is zo saai. Waarom zou dat nog doen als je ook een filmpje kunt maken, wat gewoon glamour is. Er zit snelheid in film, het is rijker en heeft een grotere status dan een website. Ik vind veel van die korte, digitale films niet goed omdat ze nergens over gaan. Er wordt weinig zelf verzonnen. Men wacht tot de opdracht binnenkomt en daar verdienen ze gelijk ook wat mee. Ik hoop dat deze obsessie met geld snel voorbij is en men zichzelf weer belangrijker gaat vinden. Nu verdoet men de hele schooltijd met baantjes. Ik probeer ze aan te praten dat je alleen maar stand kunt houden wanneer je voor jezelf iets opbouwt. Maar ze hebben die eigen stijl nu niet nodig.

GL: Welke ontwikkeling zie jij achter de verkoop van xs4all aan KPN, de privatisering van de Digitale Stad en je eigen vertrek bij de VPRO en de Waag? Is het een gegeven dat instellingen worden opgebouwd en na verloop van tijd van karakter veranderen?

MG: Ik heb niet zo veel moeite met die verkopen of privatiseringen. De overheid is helemaal niet zo sterk. Daar hoef je weinig van te verwachten. Ik heb wel problemen met bepaalde bedrijfsstructuren. Het wordt op den duur onmogelijk om in grotere bedrijven creativiteit te ontwikkelen. De vrijheid verdwijnt om bijzondere projecten te doen. Mensen gaan van negen tot vijf werken en komen te werken onder een heel rigide, gecontroleerde structuur, geleid door onervaren management. Er gaat een angst schuil achter het verplicht invullen van urenstaten. Wij weten toch dat tien uur werken niets betekent? Dat komt omdat het allemaal heel krap aan is qua geld. Op het moment dat alles aan banden wordt gelegd gaan mensen niet meer werken vanuit hun interesse. Mensen worden snel bang voor het nemen van risico’s. xs4all is de enige uitzondering wat betreft interne bedrijfsstructuur, maar dat zou kunnen komen omdat zij cashflow hebben als Internet-provider. De Waag probeert het nu te doen door software te verkopen en de Digitale Stad wil een nieuwe overheid zijn en tracht services te slijten. Het venture capital-model biedt voor al deze projecten geen oplossing. De paniek die ontstaat doordat er opeens veel geld beschikbaar is, veroorzaakt een contraproductieve druk. Je moet wel heel erg stevig in schoenen staan wil je je daarvan niets aantrekken. Je zou die projecten precies zo moeten doen zoals je ze zelf zou willen, door eigenwijze mensen die immuun voor geld en management zijn. Anders niet.

URLs met werk van Mieke Gerritzen:

www.nl-design.net (u.c.)
www.waag.org/browser
www.waag.org/bandwidth
www.waag.org/free
www.afk.nl
www.vpro.nl
www.fondsbkvb.nl
www.xs4all.nl