In 1979 zag ik de Amsterdamse buurtaktivist Tjebbe van Tijen voor het eerst in aktie tijdens het ‘Anti-City Circus’, een festival dat plaats vond op de lege zandvlakte van het Waterlooplein. Het was een vrolijk protest tegen de ophanden zijnde Stopera. Een paar maanden later kwam ik hem opnieuw tegen in zijn hoedanigheid van archivaris hedendaagse sociale bewegingen aan Universiteitsbibliotheek Amsterdam, alwaar ik, als tweede jaars politicoloog, een werkstuk schreef over de Provo’s. In alweer een andere gedaante kon je toendertijd Tjebbe in de collectieve anarchistische boekwinkel Het Fort van Sjakoo tegenkomen waar hij descepter zwaaide.
Voor velen belichaamt Tjebbe van Tijen de Wil tot Archiveren. Jarenlang voerde hij niet alleen aktie, maar werkte tegelijkertijd ook aan het archiveren van de Aktiegroep Nieuwmarkt en verwantegroeperingen die zich verzetten tegen de aanleg van metro, snelweg en kantoorgebouwen , zich inzette voor het behoud van woningen en werkplaatsen voor iedereen in de Amsterdamse binnenstad. Het verzamelen van blaadjes, pamfletten, posters en notulen van vergaderingen, hoe lullig dan ook, werd door deze generatie gezien als een essentieel onderdeel van hun strijd. Geschiedenis, dat was niet alleen iets verweg in tijd en ruimte, Marx en Bakoenin of de Spaanse Burgeroorlog, maar bovenal het ‘collectiefgeheugen’ van de eigen lokale kraakgroep of het buurtcommitee dat zich verzette tegen kaalslag en cityvorming. Geschiedenis was maakbaar, dat was jezelf. Het is aan Tjebbe van Tijen te danken dat de naoorlogse woonstrijd in Amsterdam zo goed is gedocumenteerd en de archieven van de jaren ’60 tot ’80 van kraak- en buurtbeweging nu onderbracht zijn in het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (www.iisg.nl), waar Tjebbe, na vele jaren bij de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, in begin jaren negentig aan verbonden was.
Voor degenen uit de (media)kunst sector dook Tjebbe, ooit in de jarenzestig begonnen als beeldhouwer, happener en expanded cinema artiest,eind jaren tachtig weer op als media kunstenaar die, samen met Jeffrey Shaw, projecten deed zoals het Imaginary Museum of Revolution, waarin monumenten ter herdenking van revoluties, wereldwijd, door de tijdheen, werden verzameld en uitgangspunt vormden voor een zwerftocht in tijd, ruimte en ideologie. In een gesprek dat ik in 1994 met Tjebbe opnam voor het tijdschrift Mediamatic, en dat is opgenomen in mijn interview bundel ‘Uncanny Networks’, ging het voornamelijk over sociale bewegingen, technologie en het schrijven van de eigen geschiedenis. Dit keer besloot ik me te concentreren op Unbombing, een project datnog in ontwikkeling is en tot doel heeft luchtbombardementen, hoe klein of hoe desastreus dan ook en waar ook ter wereld, in kaart tebrengen. Daarnaast zijn we ingegaan op Tjebbe’s gebruik van de scroll,de beeld- en tekstrol die in zijn recente projecten dikwijls opduikt.
In zijn huis, dat uitkijkt over wat rest van het Waterlooplein zitten we voor computerschermen en kijken naar het Ars Memoria System, een bijzondere database voor wat de maker ‘info-objecten’ noemt: boeken,tijdschriften, artikelen, foto’s, kaarten, archieven (papier of digitaal), voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen, biografieën, enzovoorts. Voor ons zien we het Mapping Human Violence project. Ditis een verbreding van het Unbombing project, waar we later over gaan praten. Op het scherm gegevens over het boek van George Eliot ‘The Twentieth Century Book of the Dead’ uit 1972 dat spreekt over een’natie van doden’ door geweld (op dat moment 150 miljoen), een boek dat dertig jaar geleden een keerpunt vormde voor Tjebbe’s denken over dood en verderf. De database genereerd online content voor Internet,maar is (nog) niet on-line. Het systeem registreert niet alleen de bibliografische gegevens maar ook gerelateerde contextuele websites en(gescande) beeld- en tekstcitaten uit boeken of andere informatieobjecten. Tjebbe’s systeem biedt langere citaten die opzichzelf staan. De citaten kunnen tot in detail gedocumenteerd wordenen de kerngedachte wordt in een enkel kort zinnetje, als bij eenkrantenkop samengevat. De verzameling van zulke ‘monades’ vormt danweer een – dikwijls – poetische en associatieve ‘ingang’ naar de inhoud van een volledige citaat. Een grote waarde hecht Tjebbe aan defysieke vorm van het oorspronkelijk informatieobject, zoals het boekomslag. “Boekomslagen zeggen veel over de context. Vaak gaan ze verloren. Academische bibliotheken gooien ze weg om bindkosten te besparen. Het is ook uitdrukking van minachting voor het beeld en de oppermacht van de tekst in het academisch milieu.’ Het werken metdatabases gaat voor Tjebbe terug tot de jaren zeventig toen hij enkelslaafs mocht invoeren in de zwaar omheinde main-frame computer van deuniversiteit en de persoonlijke bevrijding van de jaren tachtig met depersonal computer en zelf ontworpen databases op basis van DOS, Dbase en Clipper. Tjebbe gebruikt nu al weer een hele tijd Apple Macs met daarop Filemaker software omringd door speciale plug-ins en scripts.Mijn vraag of hij in die jaren iets met Filemaker heeft wordt ontkennend beantwoord. Volgens Tjebbe is het zaak altijd exportmodules naar andere database-formaten te maken en groeit alle databasesoftware zowiezo naar elkaar toe, maakt het niet meer uit wat jegebruikt. Volgens sommigen kent Tjebbe programma’s als Photoshop enFilemaker helemaal van binnenuit, maar op de softwarekritiek, zoalsdie recentelijk is ontwikkeld, laat hij zich niet uit. Het gaatuiteindelijk om de projecten zelf dus gaan we direkt van start.
GL: Zit er een biografische kant aan het Unbombing project?
TvT: Directe aanleidingvormde mijn eerste bezoek aan Japan in 1995. Ik werd van het vliegveldNarita opgehaald door een hostess, een mooie dame die mij naar decampus van de Keio universiteit aan de andere kant van Tokyovergezelde. Toen we door de stad reden zag ik geen enkel oud gebouw.Je weet wel van Hiroshima en Nagasaki maar je realiseert je niet datTokyo helemaal is platgebombardeerd en afgebrand. Een schaamtegevoel overviel me omdat ik dat niet wist. Het herinnerde me aan mijn reizen door Duitsland na de oorlog begin zestiger jaren en hoe die steden waren ontdaan van hun ziel. Vaak waren ze vanuit de lucht in de brand gestoken, Hamburg, Berlijn, Dortmund. Neem Würzburg of Nürnberg,steden die werden gereconstrueerd met als uitkomst betonnen structurenbedekt met authentiek behang en een houten kap erop. Een ander gegevenis dat ik in mijn vroege jeugd bij mijn grootmoeder logeerde die aande Laan van Oost-Indië woonde. Aan de andere kant van de straat laghet Bezuidenhout dat, per ongeluk, door de RAF gebombardeerd werd, datwas nog jaren een ruïne, daar speelde ik. Dat is precies waar al dienieuwe kantoren nu staan. En natuurlijk kan je dan ook een verbandleggen met mijn latere betrokkenheid bij stedebouwkundige akties.
De tabula rasa die bombardementen oplevert gaat meestal samen met demodernistische stedenbouw aanpak van CIAM/Charta d’Athène enarchitekten als Le Corbusier die het prachtig vonden dat completesteden plat gingen zodat zij projekten konden bedenken die anders nietmogelijk waren geweest. Denk maar aan Mainz, waar Marcel Lods tijdens de eerste na-oorlogse Franse bezettingsjaren een plan in de geest vanhet Chartre d’Athène maakt dat de vrijwel de gehele oudestedenbouwkundige structuur overschrijft (het plan wordt uiteindelijk niet uitgevoerd), maar ook aan Rotterdam met zijn Lijnbaanscentrum waar niets aan het verleden herinnerd en de flatgebouwen strak in het gelid staan om een maximum aan licht te vangen. Amsterdam is een geval apart, het werd nauwelijks vanuit de lucht gebombardeerd maar er wordtwel gezegd dat het om een bombardement-van-binnenuit ging. Als jekijkt naar schadekaart van de woningsloop in de hongerwinter van 44-45in verband met brandhoutgebrek, dan zie je dat die precies samenvalt met de Joodse buurt en de latere wederopbouwplannen met snelwegen,kantoorgebouwen en de metro; van herstel van oude structuren was toennog geen sprake. De strijd tegen de metro-aanleg door deNieuwmarktbuurt kwam in het kielzog van de deportatie van de Joodsebevolking.
GL: Als je zo’n database aanmaakt, probeer je dan ook weg te komen vande morele verschillen tussen bombardementen voor een ‘goede’ ofslechte zaak?
TvT: De grootste gemeenschappelijke deler die ze hebben is afstandelijkheid, letterlijk en figuurlijk. Nu kan je een Hamas leider die van een mobiele telefoongebruik maakt zo opsporen en uitschakelen, een kwestie van hetkoppelen van ruimtecoördinaten aan een geleid projectiel, maar daarvoor ging het voornamelijk over afstand in hoogte. Hoe hoger je kon vliegen, hoe kleiner de kans dat je werd neergehaald, aangezienvan het begin af aan luchtaanval en luchtafweer tegen elkaar opboksten.
Ik verzamel ooggetuigeverslagen van zowel slachtoffers als daders. Iklas net een vliegeniersverslag uit de Eerste Wereldoorlog waarin vermeld wordt dat bij bepaalde missies en slecht weer, boven de wolken, zonder iets te zien, bommen afgeworpen werden. Kan je nagaanwat voor ‘collateral damage’ dat moet hebben veroorzaakt, of hoe dekoeien aan het schrikken gemaakt zijn.
Het doel van Unbombing is om te laten zien dat het mededogen met deslachtoffers verdwenen is om deze weer een stem te geven. Het is vooral in de taal dat dit geweld vorm krijgt. Aldie apparatuur, vergunningen; er moeten contracten getekend worden,fabrieken gebouwd om vliegtuigen en raketten te maken, er moet springstof zijn, kaarten, doelwitten, kortom een heel gedoe om het bombarderen mogelijk te maken. In die hele organisatie moet wat er uiteindelijk gebeurd verdoezeld worden. Dat het om aanvallen op mensen en hun leefomgeving gaat, dat miltaire en burgerlijke doelen meestal niet of nauwelijks te scheiden zijn, wordt onder een laag van militairjargon bedolven. Bij beraadslagingen met politici en oppress-brievings voor journalisten zijn de potentieele en uiteindelijkeslachtoffers hierdoor niet tot nauwelijks zichtbaar. Tot op de dag van vandaag wordt in één enkele vitrine van het Imperial War Museum in Londen over de duizenden bombardementen op Duitse stedenbericht en dan enkel intermen van ‘economic targets’, terwijl de Blitz op Londen en anderesteden gedramatiseerd wordt met een heuze burgerschuilkelder, dieschudt en beeft en waar je – door een ingenieus principe – zelfs degeur van brand kunt ruiken. En dan hebben het toch wel over zeker eenhalf miljoenbombardementsdoden aan Duitse zijde en veertig tot vijftig duizend aan Britse kant. Ik vond laatst foto’s van luchtmachtakties tijdens de Suez crisis in 1956. In dat hele boek stond geen woord over civiele slachtoffers. Als je wat beter naar sommige luchtfoto’s keek zag je dat er mensen pal naast dat spoorwegstation, vliegveld of militair kampement woonden.
De Eerste Wereldoorlog wordt vaak gezien als een loopgravenoorlog maartegelijkertijd vonden eerste experimenten met luchtoorlog plaats,werden steden als Keulen, Trier, Saarbrücken en Mainz, regelmatig gebombardeerd -‘an eye for an eye’, zo de Duitsers over London, Antwerpen, Luik en Parijs vlogen met hun zeppelins en toen die ineffectief bleken met de gevreesde eerste zware ‘bombers’: de Gotha’s.
De verovering ‘van’ het luchtruim betekent van het begin af aan ook deslag ‘om’ het luchtruim en daarmee wie het land beheerst. Het ging omveel meer dan ‘dogfights’ van heldhaftige ‘aces’. Het oude slagveld met forten en loopgraven had afgedaan. De tijd van elkaar bestrijdende legers was voorbij. De gehele bevolking zou tot ‘combattants’ gemaakt worden. Militaire strategen, zoals in 1923 de Italiaans generaalDouhet (1869-1930), bepleitten het aanvallen van de vitale centra vaneen natie, ‘het bloot leggen van de zachte kern’, het breken van devolkswil door het veroveren van het vijandelijk luchtruim en hetbombarderen van steden. Als een regering weigerde zich over te geven,dan zou de bevolking op z’n minst tegen de eigen regering in opstandkomen om de terreurbombardementen – ‘strategische bombardementen’ inmilitair jargon – te laten ophouden. Deze doctrine werd overgenomendoor onder meer Mitchell (1879-1936) de vader van de US Air Force enbeinvloedde ook RAF pionier Trenchard (1873-1956) en geldt tot de dagvan vandaag. De stad kan van het ene op het andere moment tot slagveld worden. Of het werkt is een tweede. De opstand van de Japansearbeiders en middenklasse tegen het Hirohito bewind tijdens de zwarebombardementen op steden in 1945 – voorafgaand aan Hiroshima en Nagasaki – bleef uit en dat zagen we ook in Joegoslavië in 1999 toende NATO bombardementen juist een solidariteit rondom Milosevic smeedde. Bombarderen van de bevolking heeft het tegenovergestelde effect en toch gaat men er mee door, je ziet nog dagelijks het om gekeerde psychologisch effect van luchtaanvallen of het nu in Iraq,Afghanistan of Palestina is.
De imperiale macht van Amerika, de ‘big stick policy’, ooit gebaseerd op kanonneerboten is nu voornamelijk gebaseerd op de luchtmacht. Hetis volkomen geaccepteerd dat je terreur uitoefent in naam van de anti-terreur. Ik probeer een humanistische visie te geven, een verbandtussen doel en middelen te zoeken. In laatste instantie gaat hetaltijd om mensen. Ik vond recentelijk nog een contemporain protest boek over grootschalige Japanse bombardementen op Chinese steden in 1937.Sommigen weten ook nog wel van de Italiaanse brand en gasbommen die in die tijd over Ethiopië zijn afgeworpen. De Amerikanen vonden datdestijds – nog voor hun deelname aan de Tweede Wereldoorlog -‘barbaars’ maar deden een paar jaar later precies hetzelfde en nog erger.
Unbombing is een project dat in principe nooit af is. Ik kan dit project ook niet alleen doen, het is té omvangrijk. Ik ontwikkel een methode – niet alleen voor dit project trouwens – waarin deelnemers gegevens kunnen verzamelen, invoeren, classeren en becommentariëren.Het medium Internet ligt dan voor de hand. Ik zou het ‘t liefst willen zien als een groeiproces waar Unbombing van stad naar stad kan gaan waarbij het ‘virtuele’ onderdeel gebalanceerd wordt door zeer materiële kanten.
GL: Voor andere projecten heb je hele tastbare interactieve interfaces ontwikkeld, Wil je dat voor Unbombing ook gaan doen?
TvT: Ik wil stalen bureau’s met lege schuifladen gebruiken (alhoewel nu met de computer de laden onder de bureau’s aan het verdwijnenn zijn). Het gehele tafelblad is een beeldscherm en door het glijden vande laden tussen open en dicht kun je de vele duizenden bombardementen sinds 1911 voorbij laten komen. Het bureau als interface staat voor de afstandelijkheid van de oorlogs-planning. In mijn database ‘Unbombing the World’ heb ik nu over de duizend steden, dorpen en gebieden geregistreerd en dan tel ik Londen maar één keer terwijl het velemalen aangevallen is in de zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog,beginnend met zeppelins en eindigend met V2 raketten. De inwoners van Kabul kennen de luchtaanval sinds 1919 toen de Engelsen het gebied onder controle probeerden te krijgen en vervolgens is het door Russen,elkaar bestrijdende warlords en de Amerikanen en hun partners gebombardeerd in de periode van 1978 tot 2001. Mijn huidige groveschatting van het totaal aantal doden door luchtbombardementen enraketaanvallen licht nu boven de 1 miljoen doden (zie volledig bombardementsoverzicht http://imaginarymuseum.org/UBW/UBWdatabase.pdf), waarbij de dodenaantallen door bombardementen tijdens de Korea en Indochinaoorlogen nog steeds moeilijk te schatten zijn.
Het is belangrijk om het dodenaantal in een juist perspectief teplaatsen. Ik vond laatst een boek uit de jaren vijftig over depsychologische gevolgen van de atoomoorlog. Daarin staan statistieken van Duitse en Japanse steden tijdens de Tweede Wereldoorlog en hoe relatief de terugval van het bevolkingsaantal eigenlijk is geweest. Er zit even een dip in de lijn van de statistiek, maar die wordt al snel gekorrigeerd. Een griepepidemie of SARS kan er veel harder inhakken, zo blijkt. Toch is onze afschuw over militair geweld groter.
Het duurde geruime tijd voordat de militairen het geringe effect van het bombarderen met enkel zware explosieven inzagen en overgingen op het planmatig in brand steken van steden. De Amerikanen lieten eerst een stukje Japanse stad nabouwen om uit te testen hoe die het beste inlichte laaie gezet kon worden. De afschuw over de Italiaans, Duitse enJapanse luchtbombardementen kon en kan zonder moeite geuit worden.Slechts weinige waagden het gedurende de oorlog de brandbombardementen op Duitse en Japanse steden te veroordelen. De Anglicaanse bisschop van Chichester George Bell oponeerde in het parlament tegen ‘indiscriminate bombing’ en de Amerikaanse schrijver Lewis Mumford sprak over een ‘onvoorwaardelijke morele overgave aan Hitler’. Als je de literatuur induikt vindt je juristen, ethtici, historici en sociologen, die de massale bombardementen op steden tijdens de tweede wereldoorlog en later in Korea en Indochina, wel degelijk onder de noemer van genocide plaatsen, zoals de naar Amerika uitgeweken Zuid-Afrikaanse jurist en socioloog Leo Kuper (1908-1994). Zo kom je op de huidige discussie over het International Criminal Court en recente voorstellen die gedaan zijn om een court te maken niet enkelvoor ‘winners’ maar ook voor de ‘losers’.
Als je details leest over Indochina en wat daar in de jaren zestig en zeventig is neergegooid…. ik heb wel meegedemonstreerd tegen de bombardementenin Cambodja , begin zeventiger jaren, maar ik had in feite geen besef hoe vergaand, vuil en gemeen dat was. Dat is onbehandelde geschiedenis. Statistiek is in die zin belangrijk om vergelijkingen te kunnen trekken. Exacte getallen, een preciese bodycount, zal er nooit komen en de schattingen naar gelang ‘het historische kamp’ kunnen ver uiteenliggen, maar de orde van groote is wel degelijk vast te stellen. Japanse en Duitse slachtoffers liggen in de orde van honderdduizenden doden. Nederland tijdens WO II daarentegen ligt in de orde van duizenden. Velen zien de bombardementen nog steeds als eennoodzakelijk kwaad en zeker niet als ‘genocide’, omdat naar hun zeggende intentie tot het doden van gehele bevolkingsgroepen op basis vangeloof of ras ontbrak. Anderen bekritiseren de beperkingen van dedefinitie en zoeken naar nieuwe termen om deze terreurdaden tebeschrijven, zoals de politicoloog en statisticus Rummel met zijn term’democide’….
GL: Waar ligt voor jou de noodzaak van eigen interfaces?
TvT: Je kan stenen maken waar de meestzeggendeoverzichtsfoto van eengebombardeerde stad in is gegraveerd. Daarnaast ligt een bekken metgloeidende houtkool (symbolisch voor de brandende stad) waaruit je eenstuk houtskool neemt en je kunt een stuk papier pakken en een afdruk, een rubbing, maken van die steen. Je kan ook meerdere steden of fragmenten kombineren. Eris dan een wasbekken waar je je handen ‘in onschuld’ kan wassen.
Bij iedere stad die de tentoonstelling aandoet komt er een steen bij.Dit idee komt voort uit de traditie van publieke monumenten die vaak ontstonden uit spontaan opgerichte tijdelijke gedenktekens door overlevenden en nabestaanden waarvan sommigen dan later een officiele status kregen, tot lokale en soms nationale gedenktekens uitgroeiden.Denk aan het ‘ossuarium’ in Verdun dat de loopgraven oorlogslachtoffers gedenkt. In het Vietnamese stadje Diên-Biên, waar de Fransen ten onder gingen, zijn ze nu de loopgraven van toen aan hetreconstrueren om toeristen te trekken. Dus komt er ook een heldenmonument voor de mensen die daar gestorven zijn. Ik zie dat soort monumenten als cartografie van menselijk geweld, inclusief de afwezige monumenten, zoals in het geval van Tokio dat eigenlijk geen publiek monument heeft voor de meer dan honderduizend doden die tijdens de Amerikaanse brandbombardementen in 1945 vielen.
We maken keuzes welke monumenten wel of geen betekenis voor ons hebben- en we maken er zelf weer nieuwe bij. Belangrijk is hoe monumentenuitgelegd kunnen worden. Wat mij interesseert is de vraag of je eenmonument kan maken waarin je tegenstrijdige opvattingen over wat ergebeurd is, een kans geeft. Tot nu toe zijn monumenten meestalnationale verhalen die maar één visie geven. Wat mij verrast zijn de grote hoeveelheid ontworpen maar nooit gebouwde monumenten en standbeelden, gedenktekens die wel gemaakt maar nooit geplaats zijn ofgeplaatst en weer verwijderd zijn. In Nederland bijvoorbeeld vindt jegeen monumenten voor de Bataafse Republiek die voortvloeide uit de Patriottenbeweging aan het einde van de achtiende eeuw. Toch is er weleen Italiaanse beeldhouwer geweest die er een gemaakt heef. Een restant dat een van de leiders Joan Derk van der Cappelen tot den Pol uitbeeldt staat nog steeds in een tuin in Rome. Dus na de val van de Nederlandse monarchie kan er snel een vrachtwagen naar Rome wordengestuurd om dat beeld alsnog op te halen en te plaatsen.
GL: Hoe zie jij de relatie tussen virtuele en materiele monumenten? Begrijp ik het goed dat jij aan het Internet een stenen toegangspoortwilt toevoegen?
TvT: Op zich bestaan er al duizenden boeken over bombardementen. Daarvoor hoef je het niet te doen. Je maakt altijd keuzes. Alles wordttot fictie gemaakt, daar ontkom je niet aan. Er wordt altijd gedocumenteerd en bewaard, geromantiseerd en gedramatiseerd, ook alvindt je, zoals Adorno, dat er niet over gedicht mag worden.
Ik wil monumenten maken die voorbij de eenheid van een enkel gezichtspunt liggen. Kijk maar naar het geval Irak, daar zie je dat al gebeuren. Er zijn websites van gerenomeerde nieuwsmedia waarop je kan nalezen en kijken hoeveel en welke Amerikaanse soldaten om het levenzijn gekomen en gelukkig zijn er nu ook groepen die hetzelfde proberente doen met betrekking tot Iraakse burgers(http://www.iraqbodycount.net/) Je hebt deneiging om te denken dat in de mate waarin zulkedocumentaties gemaakt worden, ook het aantal slachtoffers afneemt. Maar dan krijg je plotseling de genocide in Rwanda en klopt dit hele verhaal niet meer. Dat was moorden met je keukenmes, bijgestaan door interactieve radio. Dat waren nog eens aktieve luisteraars en zo kunnen we nog wel meer verwachten. Het is de vraag of genocide enkel iets is dat door kwaadaardige politici en staatsbeambten geinitieerd en gepleegd wordt,zoals sommige academici beweren.
Wat mijn projekten kunnen bewerkstelligen is dat gegevens beter in een perspectief kunnen worden geplaatst. Mensen hebben vaak in het begin een moreel probleem. Ze kunnen geen, of weigeren verschil te maken tussen 5.000 en 500.000 doden, sommige aantallen lijken het verstand te boven te gaan. Ik zeg dat je dat juist zou moeten proberen. Grote aantallen kunnen altijd worden opgebroken in kleinere eenheden waar weer een veelheid aan verhalen achter zit. Anders dan het Spielbergarchief (http://www.vhf.org/), waarbij alles in één formaat wordtgegoten, hecht ik grote waarde aan de variëteit van visies en opinies,ook een variëteit aan bronnen. In het Unbombing projekt gaat het om teksten van militaire planners, logboeken van piloten, zowel aanvallers als verdedigers, herinneringen van hen die gebombardeerd werden, in de vorm van autobiografieën, brieven, interviews, opstellen van schoolkinderen, enzovoorts, waarin linken zitten naar originele documenten en de plaatsen waar die te vinden zijn. In het geval van het Spielberg archief gaat het om vaststaande vragenlijsten,videointerviews met Holocaust overlevenden die volgens een vaststaandprotocol verlopen; een soort Lego-isering van de geschiedenis. Iktwijfel niet aan de therapeutische werking van de Spielberg-methode,het nut is in de eerste plaats voor de overlevenden en nabestaanden. Mijn aanpak kijkt meer naar de planners, de daders en de slachtoffers van bombardementen, de reactie van stedenbouwers en laat verschillende en conflicterende visies naast elkaar bestaan, zonder conclusies tetrekken. Natuurlijk is er ook hier selectie, maar ik hoop dat ermethodes te vinden zijn om het kiezen van het materiaal door velebetrokkenen vanuit verschillende posities en opvattingen te latenplaats vinden. Als je op het Internet enkel maar naar de woordenDresden en Hiroshima zoekt vind je vele pagina’s met een heftig debaten ver uiteen liggende visies. De bezoeker of gebruiker van het Unbombing project wordt niet met zekerheden geconfronteerd, maar aan het twijfelen gebracht, gestimuleerd om tot een eigen inzicht te komen.
GL: Je gebruikt in veel van je projecten de rol als medium, waarbij degebruiker op papier of op het scherm heen en weer ‘scrollt’ langs eenpanorama van in elkaar vervloeiende gefotoshopte beelden.
TvT: In het begin van het Internet speelde het idee van vertikaal scrollen, de rotulus, een belangrijke rol. In veel web-design gaat hetover pagina’s maar toch wordt veel informatie aangeboden in de vorm van gevensterde voorbijschuivende informatie. Het horizontale scrollen is nooit populair geworden omdat het onhandig werd gevonden en en de software er niet op berekend leek te zijn. Voor tekst in ons schrift speelt dat inderdaad een rol, omdat je je oog van het einde van een horizontale regel naar het begin van een nieuwe moet laten springen,maar voor beeld geldt dat niet. Tekst moet je in niet al te bredekolommen verdelen, maar beeld kent die beperkingen nauwelijks. Jammergenoeg wordt beeld nog steeds behandeld als illustratie bij tekst,het kan ook andersom.
Ik gebruik nu meestal digitale scrolls bij lezingen, maar hebook wel papieren scrolls met met een camera erboven gebruikt. In een installatie over shamanisme voor het Amsterdamse Tropenmuseum in 1997,zijn er zowel fysieke scrolls met handvaten in een houten kast alsdigitale scrolls die op een trommelvel geprojecteerd worden. In het Museum voor de Revolutie uit 1989 zitten ze ook al. Toen waren het projectoren met een beeldstrook in een ‘loop’ die revolutie monumentenvoorbij liet paraderen.
Het gebruik van rollen als informatiedrager is zo oud als de mensheidzelve, natuurlijke materialen, zoals boomschors, cactusbladen ofpapyrus, werden aan elkaar geklopt en vormden de drager voor beeld enschrifttekens. In mijn Panorama of Pre-Cinematic Principles voor detentoonstelling Future Cinema laat ik dat onder meer zien(http://imaginarymuseum.org/PCP/). De boodschap van dit verhaal is dat ‘nieuwe media’ helemaal niet zo nieuw zijn en een lange voorgeschiedenis hebben. Ook wil ik laten zien dat uitvindingen niet uit de lucht komen vallen maar vaak bestaan uit nieuwe combinaties van al bestaande principes. Zo is cinema hetresultaat van een combinatie van wetenschappelijke uitvindingen enbric a brac knutselwerk. Een paar jaar terug, tijdens de derde Next Five Minutes media conferentie, heb ik getracht om in een perfrormance-lezing in 40 minuten tijd 4000 jaar multi-mediavormensamen te vatten, hetgeen toen jammerlijk mislukte door gebrek aan voorbereiding en beschikbare middelen, maar tot de dag van vandaag benik geinteresseerd in schaduwspelen, tollen, vuurvliegjes en ronddraaiende vuurpotten. Mensen weten al heel lang dat het oog traag is en uit lichtbewegingen een eigen verhaal maakt. Het is belangrijkom in leerprocessen ook de eenvoud aan te tonen, hoe ‘high-tech’ en’low-tech’ met elkaar in verband staan.
{
Een historischvoorbeeld van de scroll is de zuil van Trajanus in Rome die verhaaltover de verovering en plundering door de Romeinen van Dacia, hethuidige Roemenië. Dat is als het ware een stok waar een scroll met eenbeeldverhaal om heen is gewikkeld. Deze zuil stond vroeger tussen twee bibliotheken waarvan de ene scrolls,volumina, had en de andergebonden boeken, codices.Je kunt ook denken aan rotstekeningen, muurschilderingen, en fresco’s,van Mayan fresco’s in Bonampak tot middeleeuwse kerkfresco’s inItalië, Griekse en Cambodiaanse tempel friezen, Partenon en AngkorWat. Er zijn eindeloze kunsthistorische debatten over hoe je die moetlezen. De beschouwer animeert het beeld tijdens zijn wandeling, zoalsook de schilderingen op borden, vazen en kommen bij de Grieken of de Maya’s door ze te draaien tot leven gebracht kunnen worden. Het denkenin afzonderlijke pagina’s, het snel doorbladeren, is een modern fenomeen. Het doorlopend vlak van beeld en tekst is op een gegeven moment verbroken, mede doordat inhet Westers drukprocedé het letterzetsel en het beeld los van elkaargemonteerd dienden te worden. De zigzag boeken zoals die nu nog in Azie geproduceerd worden, op basis van houtblokken waarin zoewel tekst als beeld gesneden worden, bieden een mooie middenweg tussen gebonden pagina en scroll. Bij het af- en oprollen van een scroll komt een panoramisch vlak in beeld wat overzicht biedt en het korte termijn geheugen ondersteunt. Je kan zien waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat. Zowel bij het Romeinse beeldverhaal op de Trojaanse zuil als in Oost-Aziatische scrolls zie je dat er aparte scenes zijn, die demakers in elkaar laten overvloeien. Zoals we nog spreken van ‘een scène die zich ontrolt’. De scroll is een narratief medium bij uitstek. Het mooie van het maken van scrolls isdat je vaak uitgaat van het beeeld en de associaties die combinaties daarvan oproepen. Het kan zijn dat je later pas tekst gaat zoeken die bij het beeld hoort en door het ‘argumenteren met beeld’ kom je ooktot andere inzichten als bij de studie van enkel tekst …
}
GL: Bij nieuwe media wordt vaak gedacht aan virtualiteit. In jouw werk leg je daarentegende nadruk op media en geheugen als materie.
TvT: Het oog en het oor worden bevoorrecht bovenevenwichtsgevoel, reuk- entastzin. In het ZKM in Karlsruhe zie je dat tijdens zo’ntentoonstelling als The Future of Cinema wel degelijk aandacht besteedt wordt aan de materiele en historische kant van media. Toch gebeurt het niet zoveel als je zou willen. Bij De Waag in Amsterdam,die zich Maatschappij voor Oude en Nieuwe Media noemt, moet ik nogzien wat oude media voorstellen en dat geldt ook voor V2 uit Rotterdam dat vooral bezielt lijkt door een futuristisch georiënteerdetechnophilie. Het is een heel burgerlijke opvatting van wat ‘nieuwe media’ kunnen zijn. Je ziet vaak dat als musea modern willen doen ze vervallen in Disney-achtige of futuristisch ogende installaties. Ze zien niet hoe oudere principes, oudere interface vormen geintegreerd zouden kunnen worden. Om vooruit te kijken moet je de bereidheid hebben terug te zien.
Mijn database, Ars Memoria System, komt voort uit de lange traditievan de ‘commonplace books’, florilegia, bloemlezingen waarinleergierigen fragmenten uit andere boeken en geschriftenovergeschreven en ordenden. Deze citatenverzamelingen, verzamelingen van ‘gemeenplaatsen’, ‘loci comuni’, waren een collectief bewaar- en classificatie systeem van kennis. Nu beginnen universiteitsbibiotheken de waarde in te zien van zulke commonplace books. Tot voor kort werd het niet als iets serieus beschouwd omdat het niet ging om een oorspronkelijk werk, maar enkel leek te bestaan uit overschrijverij.Ik had daarover een meningsverschil op het Instituut voor SocialeGeschiedenis. Het ging om bepaalde krantenknipsel verzamelingen, of die bewaard moesten worden of niet. Nu worden die dikwijls weggegooid omdat de kranten zelf zowiezo gearchiveerd worden. Het waardevolle van knipselverzamelingen is niet de de uitgeknipte informatie op zich,maar de verbanden die een bepaalde verzamelaar heeft gelegd tussen al die knipsels, de persoonlijke wijze van ordenen, de inzichten die daaraan ontleend zijn. Wat ik nu maak zijn idiosyncratische bibliografieënen documentaties, het gestandariseerd beschrijven en ontsluiten hoeft enkel nog door een klein aantal bekwame bibliotheken gedaan te worden en een ieder kan het zo in dit of dat formaat van het Internetplukken. Het gaat om de vrijheid om uit dezelfde bronnen steeds andere selecties en combinaties te kunnen maken, de ‘ars combinatoria’ samen met de ‘ars memoria’. Er kunnen vele verschillende pannekoeken gebakken worden uit meel, eieren, melk en een snufje zout.
Links
Tekst archief: http://www.iisg.nl/~tvt/
Website met overzichten projekten: http://imaginarymuseum.org/
Unbombing, voorstel: http://imaginarymuseum.org/UBW/ubw01a.html
Mapping Human Violence: http://imaginarymuseum.org/MHV/
Ars Memoria System scroll: http://imaginarymuseum.org/AMS/
Eerder interview met Tjebbe van Tijen uit 1994:
http://www.mediamatic.net/cwolk/view/7287