Design Beyond Design debat

Verslag van een avond in De Balie

‘design Beyond Design’ debat, De Balie, 22 januari 1999 Persoonlijk verslag door Geert Lovink

“We zijn onder elkaar”, aldus Ole Bouwman in zijn hoedigheid van voorzitter, aan het begin van een illuster avondje. De harde kern van de Nederlandse design wereld had acte de presence gegeven: Wim Crouwel, Anton Beeke, Rob Schroeder e.v.a. Aanleiding vormde het verschijnen van een bundel opstellen, samengesteld door Jan van Toorn, de voormalige directeur van de Jan van Eijckacademie in Maastricht. Op het eerste gezicht een wordshot vol kritiese theorie (maar dit is geen recensie). Op de openingsvraag van Ole, of er sprake was van een teloorgang van een “kritische houding” onder designers, wilde Jan van Toorn geen antwoord geven. De hele zaal vermoedde van wel, maar van Toorn moest een beroepsoptimist blijven. Hij maneuvreerde zich zo in een moeilijk parket. Enerzijds verweet de ontwerpers van vandaag “dat men met decoraties volstaat”, terwijl hij anderzijds weigerde het beestje bij de naam te noemen en de aanval te openen. Hij durfde gewoon niet openlijk te zeggen dat hij dat gehype met die nieuwe media eigenlijk maar niks vond. Van Toorn is een goed voorbeeld van een vergrijzde generatie die welliswaar op het hoogtepunt van hun macht staan (meer instellingen en posities vallen niet te veroveren), maar de mogelijkheden die dat biedt krampachtig ontkennen. Qua analyse heeft deze groep intellectuelen zich gediskwalificeerd door een elitaire, academische, verongelijkte toon, die net doet alsof zij in de marge opereren. De courage om de “luiheid die het poldermodel heeft opgeleverd” radikaal aan de orde te stellen is ver te zoeken.

Ook dit debat slaagde er niet in het vage consensusgevoel te doorbreken. Eigenlijk werd er meer gezwegen dan gezegd. Dit moet zeker een frustratie van van Toorn zijn geweest gedurende zijn carriere. Nederlanders praten maar al te graag (hhhmm! lekker kletsen en roddelen), maar als het op een intellectueel hoogstaand debat aankomt, ho maar. Het pragmatisme zit in het bloed, en dat is zeker niet iets van deze tijd. Het idee dat mensen (en hun designers) ook zonder theorie gelukkig kunnen zijn en nog mooie dingen kunnen maken ook, valt voor de naoorlogse intellectuelen moeilijk te verkroppen. Mieke Gerritzen, de chief designster van de Waag (en varia andere platforms), is hier een school voorbeeld van. Zij had de rol van opponent toegediend gekregen, maar beweegt zich de facto in zulke andere sferen dat zij Vreemd genoeg voldoet zij aan nagenoeg alle criteria van de van Toorn theorie clan voor de ‘organische designer’. Zij is een moderniste van het zuiverste water, houdt zich met maatschappelijke vraagstukken bezig en is de laatste die zich aanpast aan corporate design. Een avant-gardiste van deze tijd. Toch is zij lichtjaren verwijderd van hele PC-circus, dat steen en been klaagt over Murdoch, de “alsmaar toenemende machtsconcentratie in de media” en makke designschapen. Hetzelfde kan van Max Bruinsma gezegd worden, die ook aan het debat deelnam. Ook hij staat niet bekend als hielenlikker van het grootkapitaal en staat als criticus aan de kant van een levendig contemporair modernisme (als ik het even zo mag samenvatten). Er is hier kortom een Babylonische spraakverwarring. Vertogen en praktijken schieten op spectakulaire wijze langs elkaar, als parallele universa. Theorie en praktijk zijn ieders hun eigen weg ingeslagen en de afstand lijkt groter dan ooit.

Het scherpst werd deze kloof zichtbaar in de (indirekte) inschattingen van het media vraagstuk. Voor Jan van Toorn was het een uitgemaakte zaak dat “we geen behoefte hebben aan nog meer satellieten.” Volgens hem lag het probleem in de overdracht, niet toegang als zodanig. Een kritische designpraktijk zou er vervolgens uit bestaan, binnen de bestaande (nieuwe) media “zo te onderhandelen dat je genoeg vrijruimte krijgt. De vrijheid zou bevochten moeten worden om maatschappelijke thema’s aan de orde te stellen.” Aangezien we echter in een “extreme overgangsfase” zitten, is men maar al te graag geneigd zich aan te passen en de rol van decorateur aan te nemen. Mieke Gerritzen daarentegen bleef maar hameren op het onderzoeken van de nieuwe mogelijkheden die de media bieden. Zij wil faciliteren, toegang bieden, nieuwe manieren ontwikkelen om al die informatie toegang te maken. Interfaces zijn voor haar geen behang maar sleutels tot kennis en macht. Designers (samen met programmeurs) zijn de architekten van de informatiesamenleving. Zij is dan ook byzonder optimistisch over de “culturele conditie” van deze nieuwe beroepspraktijk. Informatie is als water dat door je handen sijpelt, of anders gezegd: klei die nog gekneed moet worden. De toegangskriteria bepalen uiteindelijk de culturele rijkdom. Van Toorn daartegen klaagde over het “informatie minimum” waarop wij leven. Hij zal waarschijnlijk niet geloven in de maakbaarheid van de computernetwerken. Maar nu vervallen we in speculaties. Een openlijke oorlog tussen de generaties zou wellicht niet slecht zijn, waarbij de twenty somethings ook maar eens flink in het rond moeten gaan slaan. Of staan we aan de vooravond van een ideologische klassenstrijd tussen corporate-institutioneel Nederland en de gestyleerde (multi-culturele) onderklasse? Dat zou mooi wezen. Vooralsnog blijft het pappen en nathouden in de polder, vrees ik.